Data

Date:
02-02-2001
Country:
Netherlands
Number:
R99/120HR
Court:
Hoge Raad
Parties:
Sint Maarten Veterinary Hospital N.V. vs. Animal Hospital of the Netherlands Antilles N.V.

Keywords

CONTRACT NEGOTIATIONS BETWEEN TWO DUTCH ANTILLEAN COMPANIES - GOVERNED BY DUTCH CARRIBEAN LAW

AGREEMENT PRESUMED TO BE BINDING ONLY IF IN WRITING - REFERENCE TO ART. 2.13 [ART. 2.1.13 OF THE 2004 EDITION] UNIDROIT PRINCIPLES

Abstract

The case deals with the transfer of an animal ambulance situated at St. Maarten, Nederlandse Antillen. The negotiations were leading to a letter of intent. Later on the parties laid down a so-called "Earnest Money Agreement". The parties worked out various concepts, but their negotiations never led to an agreement.

Subsequently one of the parties brought an action against the other before the Dutch Supreme Court claiming damages for the expenses it incurred as a result of the negotiations which ultimately ended without positive result.

In his advise the Advocate General of the Dutch Supreme Court argued that the parties probably intended to be bound only by the terms laid down in writing. Such presumption was justified by the fact that the negotiations took place within a common law system. Yet he also referred to Article 2.13 [Art. 2.1.13 of the 2004 edition] of the UNIDROIT Principles, according to which "where in the course of negotiations one of the parties insists that the contract is not concluded until there is agreement on specific matters or in a specific form, no contract is concluded before agreement is reached on those matters or in that form."

In its decision the Dutch Supreme Court, though without expressly mentioning Article 2.13 [Art. 2.1.13 of the 2004 edition] of the UNIDROIT Principles, confirmed the Advocate General's conclusions.

Fulltext

LJN-nummer: AA9771 Zaaknr: R99/120HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 2-02-2001
Datum publicatie: 11-03-1999
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
2 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. R99/120HR

Hoge Raad der Nederlanden
Arrest

in de zaak van:

1. SINT MAARTEN VETERINARY HOSPITAL N.V., gevestigd op St. Maarten, Nederlandse Antillen,
2. De erven van wijlen [erflater] wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,
3. [Eiseres 3], wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. R.S. Meijer,

t e g e n

1. ANIMAL HOSPITAL OF THE NETHERLANDS ANTILLES N.V., gevestigd op St. Maarten, Nederlandse Antillen,
2. [Verweerder 2] en
3. [Verweerster 3], beiden wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 17 juli 1997 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, ingekomen verzoekschrift hebben eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - verzocht verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan haar te voldoen de schade, veroorzaakt door het afbreken van de onderhandelingen over de overname van de dierenartsenpraktijk van [eiser] c.s. en de schade veroorzaakt door het openen door [verweerder] c.s. van een nieuwe dierenartsenpraktijk op basis van de door [eiser] c.s. verzorgde vergunningen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
[Verweerder] c.s. hebben het verzoek bestreden.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis van 5 mei 1998 de vordering van [eiser] c.s. afgewezen.
Tegen dit vonnis zijn [eiser] c.s. in appel gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 19 maart 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend. De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat alsmede door mr. S.H.M.A. Dumoulin, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.

(i) [Erflater] [..] was dierenarts. Zijn erfgenamen zijn de eisers tot cassatie onder 2.
(ii) [Verweerder 2] en [verweerster 3], de verweerders in cassatie onder 2, respectievelijk 3, (verder: [verweerder 2] en [verweerster 3]) zijn eveneens dierenarts. Zij hebben in verschillende perioden in dienstverband gewerkt voor [erflater], dan wel voor eiseres tot cassatie onder 1 Sint Maarten Veterinary Hospital N.V.
(iii) [Erflater] en [verweerder] c.s. hebben onderhandelingen gevoerd over de overname van de dierenartsenpraktijk van [erflater].
(iv) Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in een in begin april 1995 door partijen ondertekende Letter of Intent.
(v) [Erflater] en verzoekster tot cassatie onder 3, [..] enerzijds, en [verweerder 2] en [verweerster 3] anderzijds zijn op 20 april 1995 schriftelijk een Earnest Money Agreement aangegaan.
(vi) Op 5 januari 1996 hebben [erflater], [verweerder 2] en [verweerster 3] een Termination Agreement ondertekend. Deze overeenkomst hield in:

WHEREAS, the parties executed an Earnest Money Agreement for St. Peters Veterinary Hospital and Cole Bay Veterinary Hospital in St. Maarten, Netherlands Antilles; and
WHEREAS, the parties desire to terminate the earnest money agreement and return the balance of the earnest money, $ 16.508,71 to Purchaser;
NOW, THEREFORE, for and in consideration of TEN DOLLARS ($ 10,00) cash in hand paid, the receipt paid, the parties agree as follows:

1. The Earnest Money Agreement is hereby terminated and the parties are hereby released from all duties and obligations arising under the Earnest Money Agreement.
2. The remaining earnest Money of $ 16.508,71 shall be immediately delivered to Purchaser by Dixon, Smith $ Stahl, the Settlement Agent.

(vii) Partijen hebben vervolgens verder onderhandeld over de overname van het St. Peters Veterinary Hospital en het Cole Bay Veterinary Hospital (verder: de praktijk).
(viii)Verschillende concept-overnameovereenkomsten zijn opgesteld maar partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
(ix) In april 1996 heeft [verweerder 2] een bod gedaan op de praktijk ten bedrage van $ 276.000.
(x) [Verweerder 2] en [verweerster 3] hebben vervolgens een eigen veterinaire praktijk geopend waarin zij als dierenarts werkzaam zijn.

3.2.1 [Eiser] c.s. vorderen in dit geding vergoeding van schade wegens het door [verweerder 2] en [verweerster 3] afbreken van onderhandelingen welke schade het bedrag beloopt van de koopsom die is genoemd in de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde Letter of Intent, te weten US $ 640.000 en voorts de schade die bestaat uit de kosten die [eiser] c.s. hebben gemaakt gedurende de onderhandelingen. Voorts hebben [eiser] c.s. vergoeding van schade gevorderd wegens oneerlijke mededinging als gevolg van het door [verweerder] c.s. openen van een dierenartsenpraktijk op Sint Maarten.

3.2.2 Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen. Het Hof heeft de tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg aangevoerde grieven verworpen.
Het middel keert zich tegen 's Hofs beslissing en de gronden waarop deze berust.

3.3.1 Onderdeel 1 keert zich tegen 's Hofs oordeel in zijn rov. 4.6 en 4.8 dat tussen partijen geen overeenkomst is tot stand gekomen omdat uit hetgeen [eiser] c.s. hebben aangevoerd volgt dat zij zich zelf op het standpunt stellen dat geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs noch over de wijze van overname. Het onderdeel voert daartoe, kort weergegeven, aan dat uit hetgeen [eiser] c.s. hebben aangevoerd onmiskenbaar blijkt dat zij zich in het geding in de feitelijke instanties wel op het standpunt hebben gesteld dat tussen partijen over de essentialia overeenstemming was bereikt en dat zulks aan afbreking van de tot vervolmaking en afronding van de overeenkomst strekkende onderhandelingen door de [verweerder 2] in de weg stond.

3.3.2 Bij de beoordeling van dit onderdeel moet worden vooropgesteld dat de vraag of ten aanzien van een overeenkomst, bij het tot stand komen waarvan een aantal onderling samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, overeenstemming omtrent een of meer onderdelen een overeenkomst doet ontstaan zolang omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, afhankelijk is van de bedoeling van partijen, zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen.

3.3.3 In het licht van dit uitgangspunt heeft het Hof met zijn hiervoor weergegeven oordeel hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Van een onjuiste rechtsopvatting heeft het Hof blijk gegeven indien het de hiervoor onder 3.3.2 vermelde uitgangspunten heeft miskend.
Mocht het Hof daarvan wel zijn uitgegaan dan is zonder nadere, maar ontbrekende, motivering niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs noch over de wijze van overname. De enkele omstandigheid dat geen overeenkomst over de overname van de dierenartsenpraktijk tot stand is gekomen, staat immers niet eraan in de weg dat wel overeenstemming is bereikt over de overnameprijs en de wijze van overname.
Het onderdeel treft derhalve doel.

3.4 Onderdeel 2 is gericht tegen 's Hofs rov. 4.7. Daarin verwerpt het Hof de vijfde door [eiser] c.s. tegen het vonnis van het Gerecht aangevoerde grief. Deze grief betrof het oordeel van het Gerecht, in zijn rov. 7, dat de Termination Agreement partijen uitdrukkelijk ontslaat van alle verplichtingen uit de Earnest Money Agreement (en naar moet worden aangenomen ook van die uit de Letter of Intent).
In de hier bedoelde grief hadden [eiser] c.s. aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de Termination Agreement ertoe strekte om een punt te zetten achter het voornemen de praktijk te verkopen en voorts om door te gaan met onderhandelingen over de overname van de praktijk op basis van een huurkoop-constructie. De strekking van de Termination Agreement was volgens deze grief niet om definitief een punt te zetten achter de onderhandelingen als geheel.
Het Hof heeft deze grief verworpen en daartoe in zijn rov. 4.7 overwogen: (1) de tekst van de Termination Agreement laat geen ruimte voor een andere uitleg dan door het Gerecht gegeven; (2) de getuige [getuige 1] heeft verklaard "dat de Termination Agreement tot strekking had dat de oorspronkelijke koopovereenkomst van de baan was".
Deze overwegingen kunnen 's Hofs beslissing echter niet dragen. Noch de hiervoor in 3.1 onder (vi) weergegeven inhoud van de Termination Agreement, noch de door het Hof in zijn rov. 4.7 weergegeven inhoud van de door de getuige [getuige 1] afgelegde verklaring sluiten immers uit dat hetgeen [eiser] c.s. omtrent de strekking van de Termination Agreement heeft gesteld en aangevoerd juist is. Het onderdeel treft derhalve eveneens doel.

4. Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 maart 1999;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 2 februari 2001.

nr. R99/120HR
Mr. Hartkamp
zitting, 10 november 2000

Conclusie inzake
1) Sint Maarten Veterinary Hospital N.V.
2) De erven van [erflater]
3) [Eiseres 3]
tegen
1) Animal Hospital of The Netherlands Antilles N.V.
2) [Verweerder 2]
3) [Verweerster 3]

Edelhoogachtbaar College,

Feiten en procesverloop

1) In cassatie zijn de volgende feiten van belang. [Erflater] heeft onderhandelingen gevoerd met [verweerder 2] en [verweerster 3] over de overname van een ([erflaters]) dierenartspraktijk. Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in een letter of intent (productie 1 bij inleidend verzoekschrift). Op 20 april 1995 zijn partijen schriftelijk een Earnest Money Agreement aangegaan (productie 2 bij conclusie van antwoord). Door ondertekening van een Termination Agreement d.d. 5 januari 1996 (productie 5 bij conclusie van antwoord) zijn partijen bevrijd van al hun rechten en verplichtingen uit de overeenkomst. Partijen hebben vervolgens verder onderhandeld over de overname van de praktijk. Hoewel verscheidene conceptovereenkomsten zijn opgesteld, zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen.
Sint Maarten Veterinary Hospital N.V., [erflater] (die na het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg is overleden, vanaf welk moment zijn erven zijn plaats in het geding hebben ingenomen) en [eiseres 3] (hierna [eiser] c.s.) hebben bij verzoekschrift van 17 juli 1997 het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Sint Maarten (hierna GEA) verzocht om Animal Hospital of The Netherlands Antilles N.V., [verweerder 2] en [verweerster 3] (hierna [verweerder] c.s.) hoofdelijk te veroordelen om de schade te vergoeden die aan de zijde van [eiser] c.s. is veroorzaakt door het afbreken van de onderhandelingen over de overname van de dierenartspraktijk van [eiser] c.s.
Aan deze vordering hebben [eiser] c.s. ten grondslag gelegd dat [verweerder] c.s. onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, omdat zij reeds ver gevorderde onderhandelingen hebben afgebroken met een tegenbod van US$ 276.000,-, terwijl partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over de prijs en [eiser] c.s. mochten vertrouwen op de totstandkoming van de overname. [Verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd, waarbij zij het GEA hebben verzocht [eiser] c.s. niet in hun vordering te ontvangen, althans deze vordering af te wijzen. Als grond voor afwijzing van de vordering voerden [verweerder] c.s. aan dat hun tegenbod gebaseerd was op een rapport van Deloitte & Touche, waaruit bleek dat de overnameprijs veel te hoog was (productie 4 bij conclusie van antwoord).

2) Bij vonnis van 5 mei 1998 heeft het GEA de vordering van [eiser] c.s. afgewezen, waarbij het volgende is overwogen:

"6. In de Earnest Money Agreement is voorts uitdrukkelijk bepaald dat het doorgaan van de transactie mede afhankelijk was van de goedkeuring van de boeken en bescheiden van de praktijk. Aangenomen moet worden dat partijen hiermee aan partij [verweerder 2] de gelegenheid hebben willen geven om de door KPMG en [betrokkene A] gebruikte gegevens, die tot de overnameprijs hebben geleid, te controleren. Dit is door [betrokkene B] gedaan. Op grond van zijn rapport moet het ervoor worden gehouden (dat) partij [verweerder 2] haar goedkeuring zou hebben onthouden en ook mocht onthouden, zodat zij, als de Termination Agreement niet reeds was ondertekend, de koopovereenkomst alsnog had kunnen ontbinden.

7. Het vorenstaande, gekoppeld aan het feit dat de Termination Agreement zelf partijen uitdrukkelijk ontslaat van alle verplichtingen uit de Earnest Money Agreement (en naar moet worden aangenomen ook van die uit de Letter of Intent) leidt tot de conclusie dat tussen partijen noch over de wijze van overdracht, noch over de prijs overeenstemming bestond. Partij [verweerder 2] mocht dan ook in april 1996 een tegenbod doen. Van een situatie, dat [erflater] er op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen op basis van de door hem geformuleerde uitgangspunten is dan ook geen sprake."

3) [Eiser] c.s. zijn van het vonnis van het GEA in appel gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en hebben tien grieven gericht tegen het vonnis van het GEA. [Verweerder] c.s hebben verweer gevoerd en het Hof verzocht het vonnis van het GEA te bevestigen.
Het Hof heeft bij vonnis van 19 maart 1999 het vonnis van het GEA bevestigd. De volgende overwegingen van het Hof zijn in cassatie van belang:

"4.6 De grieven drie en vier treffen evenmin doel. Blijkens de vordering zoals deze door [eiser] c.s. (ook) in hoger beroep is ingesteld zijn zij van mening dat tussen partijen geen overeenkomst is totstandgekomen. Immers, zij vorderen schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen. De eerste rechter heeft derhalve met juistheid, gelet ook op hetgeen in deze procedure als tussen partijen vaststaand is aangemerkt, geoordeeld dat geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs noch over de wijze van overname.

4.7 De vijfde grief betreft het oordeel van de eerste rechter dat partijen door het ondertekenen van de Termination Agreement uitdrukkelijk ontslagen zijn van alle verplichtingen uit de Earnest Money Agreement, hiervoor ook aangeduid als de overeenkomst. Ook die grief faalt. Allereerst omdat de tekst van de Termination Agreement geen ruimte laat voor een andere uitleg dan door de eerste rechter gegeven. Bovendien heeft de getuige [getuige 1], zoals ook door [eiser] c.s. aangehaald in hoger beroep, verklaard dat de Termination Agreement tot strekking had dat de oorspronkelijke koopovereenkomst van de baan was. In de toelichting op de vijfde grief betwisten [eiser] c.s. deze uitleg ook niet. Dat partijen de bedoeling hadden verder te onderhandelen teneinde alsnog op andere wijze tot overeenstemming te komen tast de door de eerste rechter aan de Termination Agreement toegekende betekenis niet aan.

4.8 Ook de zesde grief kan niet slagen. Wat er ook zij van het in die grief aangevallen oordeel van de eerste rechter, nu [eiser] c.s. zich - blijkens de formulering van het petitum - op het standpunt stellen dat tussen partijen geen overeenkomst is totstandgekomen, kunnen zij zich niet met vrucht keren tegen de overweging in het aangevallen vonnis waarin is uitgemaakt dat geen overeenstemming is bereikt over de wijze van overdracht en de hoogte van de prijs. Zou een dergelijke overeenstemming immers wel bereikt zijn dan was voor een vordering uit onrechtmatige daad, te weten het afbreken van onderhandelingen, geen plaats."

4) Tegen het vonnis van het Hof zijn [eiser] c.s. bij verzoekschrift van 21 juni 1999, tijdig(1), in cassatie gekomen. Zij hebben daartoe een middel van cassatie geformuleerd dat uit twee onderdelen is opgebouwd. [Eiser] c.s. hebben hun middel schriftelijk toegelicht en om arrest gevraagd. [Verweerder] c.s. hebben geen verweer gevoerd.

Bespreking van het cassatiemiddel

5) Onderdeel 1 is gericht tegen de r.o. 4.6 en 4.8 van het vonnis van het Hof, waarin het Hof de grieven II, IV en VI tegen het vonnis van het GEA heeft verworpen. In de betreffende grieven hebben [eiser] c.s. erover geklaagd dat het GEA had overwogen dat partijen feitelijk nog geen overeenstemming hadden bereikt over de overnameprijs en de wijze van overname van de praktijk van [eiser] c.s. door [verweerder] c.s. Het Hof heeft als motivering voor de verwerping van deze grieven gegeven dat de vordering van [eiser] c.s., ook in hoger beroep, berustte op de stelling dat [verweerder] c.s. de onderhandelingen onrechtmatig hebben afgebroken. Volgens het Hof blijkt hieruit dat er tussen partijen geen overeenkomst is totstandgekomen, waaruit het heeft afgeleid dat er geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs en over de wijze van overname.
Het onderdeel voert m.i. terecht aan dat deze beslissing ontoereikend is gemotiveerd. Overeenstemming over de essentialia van een te sluiten overeenkomst, in casu de overnameprijs en de wijze van overname (gewone koop of huurkoop), is niet zonder meer voldoende voor het tot stand komen van de overeenkomst. Het is immers mogelijk dat de partijen beogen het definitieve tot stand komen van de overeenkomst te laten afhangen van de regeling van andere onderwerpen dan die welke als essentialia kunnen worden aangeduid. Zie HR 14 juni 1968, NJ 1968, 331 en 17 dec. 1999, NJ 2000, 184 (in verband met conclusie onder 6); vgl. ook HR 10 april 1981, NJ 1981, 532 m.nt. CJHB. Ook is mogelijk dat partijen ervan uitgaan dat de overeenkomst pas definitief is gesloten als zij schriftelijk is vastgelegd;(2) in de onderhavige zaak is dat, gelet op het verloop van de onderhandelingen en het feit dat deze zich in feite in de sfeer van het Angelsaksische recht afspeelden, voor de hand liggend. Tenslotte is van belang dat voor de totstandkoming van een huurkoopovereenkomst het wettelijke vereiste van de akte geldt (art. 1557i BWNA).
Gelet hierop - en gelet op de ruime betekenis waarin Uw Raad het begrip "onderhandelingsfase" opvat (zie de rechtspraak vermeld bij Asser-Hartkamp 4-II (1997), nr. 144 i.f.)(3) - is 's hofs redengeving m.i. niet afdoende om uit te sluiten dat in casu sprake is van afbreken van onderhandelingen als door [eiser] c.s. gesteld.

6) Onderdeel 2 is gericht tegen r.o. 4.7 van het vonnis van het Hof, waarin het Hof volgens het onderdeel ten onrechte grief V van [eiser] c.s. heeft verworpen. In grief V hebben [eiser] c.s. betoogd dat de bedoeling van de Termination Agreement slechts was om een einde te maken aan de oorspronkelijke opzet om een koopovereenkomst tot stand te brengen, omdat reeds was onderhandeld en overeenstemming was bereikt over het feit dat de overname zou plaatsvinden krachtens een huurkoopovereenkomst en over de te betalen prijs. Het onderdeel klaagt erover dat het Hof de essentiële strekking van grief V - dat de koopopzet was verlaten, maar dat daarvoor reeds de nieuw overeengekomen huuropzet in de plaats was gekomen met behoud van de oorspronkelijke overeenstemming over de prijs, termijnen en rente - heeft miskend, omdat het de verwerping van deze grief heeft gemotiveerd met een letterlijke uitleg van de Termination Agreement en met een getuigenverklaring inzake de beëindiging van de oorspronkelijke koopovereenkomst.
Blijkens de hierboven geciteerde r.o. 6 en 7 van het vonnis van het GEA, vormde de redactie van de Termination Agreement voor het Gerecht een steunargument voor de conclusie, die in r.o. 6 na een inhoudelijke beoordeling was bereikt, dat [eiser] c.s. er niet op mochten vertrouwen dat er overeenstemming was bereikt omtrent de prijs van US$ 640.000. In het vonnis van het hof ontbreekt zo'n inhoudelijke beoordeling; de wel gegeven motivering is m.i. op de voormelde grond niet toereikend. Tegen deze achtergrond kan de redactie van de Termination Agreement m.i. niet beslissend zijn voor de beoordeling van de partijen verdeeld houdende vraag. Immers, het feit dat partijen die Agreement hebben gesloten en de daarvoor door getuige [getuige 1] vermelde reden zijn niet onverenigbaar met de door [eiser] c.s. gepresenteerde lezing van de feiten, die inhoudt dat [erflater] erop mocht vertrouwen dat de Agreement zou worden vervangen door een nieuwe overeenkomst, nu tussen partijen overeenstemming bestond over de (met behoud van de oorspronkelijke overeenstemming over de prijs, termijnen en rente) nieuw gekozen huurkoop-opzet. Onderdeel 2 bevat een hierop gerichte klacht, die naar mijn mening derhalve eveneens slaagt.

Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere behandeling en beslissing.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden

1 De cassatietermijn is ex. art. 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen 3 maanden. Omdat 19 juni 1999 een zaterdag was en het verzoekschrift is ingediend op de eerstvolgende werkdag na deze zaterdag, is het tijdig ingediend.
2 Vgl. Art. 2.13 UNIDROIT Principles: Where in the course of negotiations one of the parties insists that the contract is not concluded until there is agreement on specific matters or in a specific form, no contract is concluded before agreement is reached on those matters or in that form.
3 Het daar genoemde arrest van 24 maart 1995, RvdW 1995, 75 is gepubliceerd in NJ 1997, 569 m.nt. CJHB.}}

Source

http://www.rechtspraak.nl}}