Data
- Date:
- 05-03-1997
- Country:
- Netherlands
- Number:
- HA ZA 95-640
- Court:
- Rechtbank Zwolle
- Parties:
- CME Coopérative Maritime Etaploise S.A.C.V. v. Bos Fishproducts Urk BV
Keywords
SALES CONTRACT - BETWEEN A FRENCH SELLER AND A DUTCH BUYER - GOVERNED BY 1980 VIENNA CONVENTION (CISG) - FRENCH LAW APPLICABLE UNDER ARTICLE 7(2) CISG - REFERENCE TO UNIDROIT PRINCIPLES
GOOD FAITH - NOTICE OF LACK OF CONFORMITY TO BE GIVEN "WITHIN A REASONABLE TIME AFTER IT […] OUGHT TO HAVE [BEEN] DISCOVERED […]" (CISG ARTICLE 39(1)) - APPLICATION OF UNIDROIT PRINCIPLES (AS WELL AS CISG ARTICLE 7(1)) ADOPTING BROADER CONCEPT OF GOOD FAITH THAN FRENCH LAW
Abstract
The case concerned contracts for the delivery of fish by a French seller to a Dutch buyer. After the first consignment the buyer refused to take delivery of subsequent consignments following complaints from its own customers about the quality of the fish supplied. According to the seller, the buyer had lost its right to rely on the lack of conformity since it had failed to give timely notice thereof. The buyer however argued that the defects were such that it could not have reasonably discovered them within the short period of time for giving notice of defects as provided in the contract.
The contracts were governed by CISG, and the Court referred in particular to Article 39(1) of the Convention, according to which "[t]he buyer loses the right to rely on the lack of conformity of the goods if he does not give notice to the seller specifying the nature of the lack of conformity within a reasonable time after he has discovered it or ought to have discovered it."
According to the Court, in interpreting the words or ought to have discovered, reference should be made to the way in which the domestic law applicable by virtue of Article 7(2) of the Convention deals with the concept of good faith. Here, this was French law and the Court, after pointing out that under French law, according to prevalent scholarly opinion and case law, the concept of good faith is understood subjectively, recalled the broader concept of good faith as adopted in the UNIDROIT Principles (as well as in Article 7(1) CISG), and concluded that the buyer ought to have more carefully inspected the goods which would have permitted the timely discovery of the defects.
Fulltext
[…]
4.3. Zowel near regels van Nederlands internationaal privaatrecht als krachtens art. 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVo; Trb. 198O, 156) client Frankrijk te gelden als het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden respectievelijk als het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten (CME) hear hoofdvestiging heeft, althans waar zich de CME-vestiging bevindt die de door Bos bedongen prestatie diende te verrichten. Uitzonderingen op die verdragsregel(s) als voorzien in datzelfde art. 4 EVO doen zich ten deze niet voor. Frans recht is mitsdien van toepassing. Partijen verschillen daarover ook niet van mening. Van het Franse recht maakt deel uit het Weense Koopverdrag van 198O (hierna: het Verdrag) en wel vanaf 1 januari 1988. Voor Nederland is het in werking getreden op 1 januari 1992.
4.4. Tussen partijen staat vast dat krachtens de toepasselijke algemene voorwaarden van CME korte reclametermijnen gelden voor o.a. bevroren en diepgevroren producten. Dat is begrijpelijk omdat het om bederfelijke waar gaat die in het algemeen aan snelle veranderingen onderhevig zal zijn, met name als gevolg van externe omstandigheden als het weer en ontdooiing tijdens het vervolgtraject van het product respectievelijk de been verwerking daarvan.
Dit gegeven is mede bepalend voor de reikwijdte die in het onderwerpelijke geval aan de woorden "of had behoren te ontdekken" in art. 39 lid 1 van het Verdrag ("de koper verliest het recht om zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt, onder opgave van de aard van de tekortkoming") behoort te worden toegekend.
Gelet op het belang van CME bij de naleving door haar afnemers van bedoelde korte reclametermijnen, een belang waarmee Bos geacht mocht worden bekend te zijn, temeer nu zij niet heeft gesteld niet op de hoogte te zijn van de inhoud van de "conditions de vente" van CME, gelet ook op de risico-overgang bij levering af magazijn CME en het daarop gevolgde transport van de vis naar Urk, gelet tenslotte op de omstandigheid dat de geleverde vis een bewerking tot visfilets zou ondergaan, waardoor controle achteraf door CME van het oorspronkelijk door haar geleverde product bij later geconstateerde gebreken vrijwel onmogelijk zou zijn, kon door Bos niet worden volstaan met steekproefsgewijze controle - zo dat bij bederfelijke waar in het algemeen al aanvaardbaar is zonder vrijwaring van de leverancier voor de daaraan inherente risico's - maar behoorde zij de lading numeriek te keuren (vgl. art. 38 Verdrag en art. 1642 Code Civil). En dat moet in casu ook tot de mogelijkheden hebben behoord: ieder afzonderlijke vis krijgt in het fileerproces immers een beurt zodat het productieproces zelf Bos de mogelijkheid moet hebben geboden om een deugdelijke kwaliteitscontrole uit te oefenen. De Rb. meent dat dit zozeer voor de hand ligt dat van Bos had mogen worden verwacht dat zij het tegendeel zou stellen indien zij die mogelijkheid niet had.
Daar komt nog iets bij: Bos stelt te hebben geconstateerd dat een gedeelte van de geleverde vis niet was "gestript" en dat zij zich daarover heeft beklaagd bij CME. CME heeft ook erkend - op zijn minst impliciet - dat die klacht niet ongegrond was. Maar dan mag er ook vanuit worden gegaan dat Bos in dat gegeven aanleiding zou vinden om de hele geleverde partij vis alsnog te controleren op de aanwezigheid van ingewanden. Aangenomen moet worden dat zij dat ook heeft gedaan want zij stelt zich direct telefonisch te hebben verstaan met CME over het niet gestript zijn van een gedeelte van de geleverde vis. Dat veronderstelt een daadwerkelijk uitgevoerde controle van de gehele partij (tot een verzoek van Bos om vervangende levering heeft haar constatering overigens niet geleid).
Waarom echter diezelfde partij dan niet tevens gelijktijdig op kwaliteit respectievelijk op geur en uiterlijk kon worden gecontroleerd heeft Bos niet duidelijk gemaakt.
Dat er enig causaal verband bestond tussen het niet gestript zijn van een gedeelte van de vis en de later in Engeland en Oostenrijk geconstateerde kwaliteitsgebreken van het gefileerde eindproduct is weliswaar niet gesteld, maar dat neemt niet weg dat aan het visverwerkingsbedrijf dat de door haar leverancier onvoldoende voorbehandelde vis niet aan deze terugstuurt maar zelf verder behandelt, in casu "stript", belangrijke (extra) onderzoekseisen mogen worden gesteld, mede in verband met het niet denkbeeldige gevaar dat de aanwezigheid van ingewanden de kwaliteit en de houdbaarheid nadeiig heeft beïnvloed.
Tenslotte client er in dit verband op te worden gewezen dat Bos zich al bij fax van 10 mei 1994 over de kwaliteit van een gedeelte van door CME geleverde partijen schol heeft beklaagd (vgl. r.o. 2.4) CME heeft de klacht gerechtvaardigd bevonden. De Rb. acht het niet aannemelijk dat zo'n klacht words geuit zonder dat voordien danwel nadien alsnog de gehele geleverde partij aan een indringende controle is of words onderworpen. Evenmin acht de Rb. het aannemelijk dat Bos wel de schol maar niet de tongschar kort na aflevering dusdanig heeft kunnen keuren dat de gestelde kwaliteitsgebreken tijdig konden worden ontdekt. Een behoorlijke verklaring daarvoor heeft Bos althans niet gegeven (vgl. art. 44 Verdrag).
4.5. Bij de uitleg van het begrip "behoren te ontdekker. in art. 39 lid 1 van het Verdrag dient mede aansluiting te worden gezocht bij de wijze waarop de goede trouw in Frankrijk invulling pleegt te vinden nu het recht van dat land toepasselijk is (art. 7 lid 2 van het Verdrag).
Naar Frans recht respectievelijk de aldaar in ide doctrine en de jurisprudentie heersende opvattingen words het begrip "goede trouw" in subjectieve zin opgevat. De nadruk words gelegd op de over en weer bestaande verplichting tot loyaliteit en samenwerking ("loyauté" en "cooperation") zich oplossend in een informatieplicht van partijen respectievelijk in een op hen rustende verplichting de uirvoering van de overeenkomst voor elkaar te vergemakkelijken. Dat de hieronder aangehaalde auteur tot de conclusie komt dat de Franse opvattingen over goede trouw nog niet ver genoeg gaan in het licht van de hantering van datzelfde begrip in internationale conventies als de Unidroit Principles rechtvaardigt eens te meer de conclusie dat onder de omstandigheden van het onderhavige geval Bos de partijen tongschar deugdelijk had behoren te controleren en dusdoende de door haar gestelde ondermaatse kwaliteit van (een gedeelte van) de geleverde tongschar had behoren te ontdekken en CME daaromtrent had behoren te verwittigen vóór doorlevering aan haar buitenlandse afnemers, mede gezien de korte reclametermijnen waaraan zij krachtens de algemene voorwaarden van CME gebonden was en waaromtrent CME onbetwist heeft gesteld dat zij gelet op de aard van de koopwaar gebruikelijk zijn (zie ook art. 9 lid 2 van het Verdrag).
4.6. Recapitulerend: de woorden "had behoren te ontdekken" in art. 39 lid 1 Verdrag moeten in casu aldus worden verstaan (vgl. r.o. 4.4) dat Bos de ontdekking van gebreken in de door CME geleverde vis, indien daarvan inderdaad sprake is geweest, bij of kort na aankomst van de vis op haar bedrijf had behoren te doen en wel omdat zowel de toepasselijke conditions de vente respectievelijk de aard van de koopwaar en het oogmerk van verwerking in een nieuw product, als de naar Frans recht onder vigeur van de goede trouw bestaande samenwerkingsverplichting Bos geen andere weg openlieten den onverwijlde en algehele keuring. Niet is gebleken van omstandigheden die Bos een "redelijke verontschuldiging" in de zin van art. 44 van het Verdrag opleveren. De enige verontschuldiging die Bos in dit verband heeft aangevoerd, is dat zij niet de gehele partij kon controleren. Dat argument is hierboven als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
4.7. Een onbeantwoord gebleven vraag is overigens wet Bos ken hebben belet een van haar medewerkers voor de eindcontrôle naar CME te sturen en aldus de uitvoering van de overeenkomst (levering van aan bederf onderhevige waar) voor CME te vergemakkelijken,. Art. 38 Verdrag lijkt zo'n contrôle ter plaatse tot uitgangspunt te kiezen waar het tweede lid bepaalt dat keuring kan worden uitgesteld tot na aankomst van de zaken op hun bestemming in die gevallen waarin de overeenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat.
4.8. De conclusie dient te zijn dat de vordering van CME voor toewijzing in aanmerking komt en dat de reconventionele vordering van Bos meet worden afgewezen.}}
Source
Original in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht, no. 15 (1997), 282}}