Data
- Date:
- 25-02-2004
- Country:
- Belgium
- Number:
- A.R: 04/79
- Court:
- Rechtbank van Koophandel, Hasselt
- Parties:
- --
Keywords
JURISDICTION - 1968 BRUSSELS CONVENTION - REPLACED BY EUROPEAN COUNCIL REGULATION (44/2001) ON JURISDICTION AND THE RECOGNITION AND ENFORCEMENT OF JUDGEMENTS IN CIVIL AND COMMERCIAL MATTERS
JURISDICTION - EC REGULATION NO. 44/2001 - AUTONOMOUS DEFINITION OF PLACE OF PERFORMANCE (PLACE OF DELIVERY) - PREVAILING OVER ART. 57(1)(A) CISG (PLACE OF PAYMENT)
RIGHT TO INTEREST (ART. 78 CISG) - INTEREST RATE - DETERMINED BY DOMESTIC LAW OTHERWISE APPLICABLE TO THE CONTRACT
Abstract
The claim relates to the unpaid purchase price emerging from a sale of unfinished roles of carpet between a Belgian seller and a Dutch buyer. The goods were collected from the seller’s place of business by a transport company appointed by the buyer and were accordingly delivered to another company seated in Belgium. The seller held that the parties had not agreed on a place of delivery and that, in the absence of a forum choice by the parties, the general rule in Art. 5(1) of the Council Regulation (EC) No. 44/2001 (on Jurisdiction and the Recognition and Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Matters) applies. Hence, the seller sued the buyer for payment in the Rechtbank von Koophandel (Commercial Court of first instance) of Hasselt, which was the place of performance of the obligation in dispute (i.e. the place of payment). In doing so the seller referred to Art. 57 CISG. Furthermore, the seller invoked in relation to its claim Belgian law (i.e. the Act of 2 August 2002 implementing an EU Directive and specifically addressing arrears of payment in commercial transactions).
As to the question of jurisdiction, the Court pointed out that the EC Regulation No. 44/2001 (Art. 5) contains a specific rule on jurisdiction for the case of sale of goods, according to which the defendant can be sued in the State where the goods were delivered or should be delivered. It further held that parties did agree on a place of delivery, as the goods were taken from the buyer in Belgium, which implied that the parties had agreed on delivery “at factory”. Therefore, the Belgian courts had jurisdiction for the claim for payment. In deciding so, the Court did not make any reference to CISG (and specifically, it did not refer to Art. 57 CISG on place of payment).
As to merits, the Court held CISG applicable as both the buyer and the seller had their place of business in two contracting States. Since, however, Arts. 74 and 78 CISG grant in principle to the seller a right to interest on sums in arrears without determining the interest rate, it applied the rate of the law otherwise governing the contract (i.e. Belgian law).
Fulltext
in zake:
A.R.04/79-, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 3990 PEER...;
aanleggende partij, die verschijnt door meester A. Stevens, advocaat te 3500 Hasselt...;
tegen:
, vennootschap naar Nederlands recht, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 5595 AS LEENDE (NL...;
verwerende partij, die niet verschenen is ter zitting van 18 februari 04 en tegen wie een vonnis bij verstek is gevorderd.
Volgt het vonnis.
Bij inleidend exploot van het ambt van gerechtsdeurwaarder B. Heines te Hasselt van 9 december 03 liet eisende partij dagvaarding uitreiken aan verweerster teneinde deze te doen veroordelen in betaling van € 326.855,83 te vermeerderen met de interesten à rato van 10,5% op jaarbasis vanaf de respectievelijk factuurdata van de facturen tot en met 30 juni 03 en van dan af te vermeerderen met de interesten à rato van 9,5% van 1 juli 03 tot de dag van dagvaarding, tevens verweerster te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 26.762,93 te vermeerderen met de gerechtelijke interesten à rato van 9,5% op jaarbasis van de vervaldag van de factuur tot de datum van dagvaarding, verweerster tevens te veroordelen tot de gerechtelijke interesten van 9,5% zoals voorzien in de wet van 2 augustus 02 en de kosten van dagvaarding en rechtsplegingsvergoeding, verweerster tevens te veroordelen tot de invorderingskosten ten bedrage van € 2.500,00.
Het bedrag van € 326.855,83 en € 26.762,93 was volgens de dagvaarding samengesteld, als volgt:
Hoofdsom niet geprotesteerde facturen van 19 februari 03 tot 12 augustus 03 € 326.855,83
factuur nr. 31571 van 11 september 03 € 26.762,93
Ter zitting van 18 februari 04 is Mr. A. Stevens verschenen voor eisende partij; verweerster is niet verschenen, noch iemand voor haar, Mr. A. Stevens heeft een vonnis bij verstek gevorderd; de rechtbank heeft verstek verleend.
IN FEITE:
De eis heeft betrekking op de niet betaalde prijs voor de verkoop van niet afgewerkte rollen tapijt door een Belgische verkoper aan een Nederlandse koper.
Eiseres houdt voor dat de partijen geen leveringsplaats overeengekomen waren en dat in dat geval de hoofdregel van art. 5 lid 1 EEX-Vo van toepassing is. De verbintenis waarover het geschil gaat is deze tot betaling en volgens art. 57 van het Weens Koopverdrag moet de koper de koopprijs betalen in de vestiging van de verkoper d.w.z. in België. Bovendien is voorzien dat er betaling dient te gebeuren op een Belgische bankrekening. In de mate dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat er toch een leveringsplaats zou overeengekomen zijn, blijkt uit de medegedeelde stukken dat de goederen door een door de koper aangeduide vervoerder werden afgehaald bij de verkoper om geleverd te worden bij de vennootschap BVBA B met zetel te Tiegem in België, zodat de Belgische rechtbanken rechtsmacht zouden hebben overeenkomstig art. 5. 1 b EEX-Vo.
Eiseres beroept zich in verband met haar vordering in verband met de nalatigheidsinteresten en het door haar gevorderde bedrag van de invorderingskosten op de wet van 2 augustus 02 tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties.
BEOORDELING :
Voorafgaand aan de vraag naar haar bevoegdheid dient de rechtbank na te gaan of zij internationale rechtsmacht heeft, rekeninghoudend met het onderwerp, de hoedanigheid van de partijen en de geografische plaats van de betwisting (zie Born H., Fallon M. en Van Boxstael J.-L., Droit judiciaire international, Chronique de jurisprudence, 1991-98, Larcier, Brussel, 2001, p. 54).
Ter zake is sinds 1 maart 02 de EEX-Vo van toepassing vermits verwerende partij woonachtig is in Nederland, waar de EEX-Vo van toepassing is. Overeenkomstig art. 26.1 EEX-Vo dient de rechter zich onbevoegd te verklaren, wanneer de verwerende partij met woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat voor een gerecht van een andere verdragsluitende staat wordt opgeroepen en niet verschijnt, indien zijn bevoegdheid niet berust op de bepalingen van de verordening.
Eisende partij beroept zich niet op een overeenkomst over de internationale rechtsmacht, maar op het feit dat de verbintenis waarover het geschil gaat in België dient uitgevoerd te worden overeenkomstig art. 5.1. EEX-Vo.
De EEX-Vo heeft het art. 5.1. EEX gewijzigd. Dat luidt thans, als volgt:
"Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een Lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1.a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
-voor de koop en verkoop van lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden ... ''
Dit heeft tot gevolg dat voor alle vorderingen inzake koop de rechtbank van de plaats van de effectieve plaats van levering bevoegd is.
Het lijkt niet juist dat partijen geen plaats van levering afspraken, vermits de goederen bij eiseres in België werden afgehaald, hetgeen veronderstelt dat zij akkoord gegaan zijn omtrent een levering "af fabriek". Dus zijn de Belgische rechtbanken bevoegd voor de vordering tot betaling.
I BV. werd bovendien gedagvaard overeenkomstig de Betekening-Vo, ingevolge afgifte van de dagvaarding door gerechtsdeurwaarder J.D. Kuik te Eindhoven op 12 december 03, zodat de eis kan worden toegelaten (het stuk is aan verweerder in persoon en zo tijdig geschied dat verweerder gelegenheid gehad heeft verweer te voeren).
Er kan aangenomen worden dat het toepasselijk recht terzake het Weens Koopverdrag is nu de landen waar koper en verkoper gevestigd zijn verdragsluitende landen zijn van het Weens Koopverdrag.
Art. 74 en 78 van het Weens Koopverdrag voorziet het principe van de nalatigheidsinterest en het schadevergoeding zonder de hoegrootheid van interestvoet of schade te bepalen. Eiseres kan daarvoor terugvallen op de lex contracten en nu eiseres de meest kenmerkende prestatie diende te leveren en partijen geen akkoord sloten over het toepasselijk recht, kan er aangenomen worden dat dat het Belgisch recht is, zodat eiseres zich terecht beroept op de wet van 2 augustus 02 tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties.
Ten onrechte vordert eiseres nochtans overeenkomstig die wet een interest van 10,5% voor de facturen, die werden opgesteld in het eerste semester van 2003, nu de interestvoet overeenkomstig art. 5 tweede lid van de wet van 2 augustus 03 in die periode beliep op 10% (B.S., 14 februari 03). De debatten worden ambtshalve heropend om eiseres toe te laten een berekening van de totale nalatigheidsinteresten bij te brengen.
Bovendien vordert eiseres onberecht een rechtsplegingsvergoeding nu in geval van toekenning van de invorderingskosten overeenkomstig art. 6 eerste lid in fine er geen rechtsplegingsvergoeding kan worden toegekend.
De voorschriften van art. 2-30 tot 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werden nageleefd.
OM DEZE REDENEN,
beslist de rechtbank, na beraadslaging, bij verstek : verklaart de eis toelaatbaar en deels gegrond,
veroordeelt verregende partijen tot betaling aan eigende partij van € 356.118,76, zegt voor recht dat eiseres bovendien recht heeft op nalatigheidsinteresten vanaf de vervaldag van de facturen tot de datum van dagvaarding op basis van art. 5 van de wet van 2 augustus 02 tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties in het eerste semester 2003 ad 10% en van dan af ad 9,5%, heropent ambtshalve de debatten teneinde eiseres toe te laten een precieze berekening van deze nalatigheidsinteresten bij te brengen en stelt de zaak daartoe ter zitting van 7 april 04 om 9h30,
veroordeelt verweerster tot de gerechtelijke interesten aan de interestvoet van art. 5 van de wet van 2 augustus 02 tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties (op dit ogenblik 9,5%) op € 353.618,76,
zegt van nu af dat eiseres geen recht heeft op de rechstsplegingsvergoeding, behoudt de kosten voor,
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad ondanks alle verhaal en zonder borgstelling}}
Source
Published in original:
- available at the Institute for International Trade Law website of the University of Leuven, http://www.law.kuleuven.ac.be}}