Data

Date:
03-10-2001
Country:
Belgium
Number:
-
Court:
Rechtbank van Koophandel, Kortrijk
Parties:
Unknown

Keywords

DELIVERY OF GOODS (ART. 33 CISG) - NO TERM FIXED BY THE CONTRACT - DELIVERY WITHIN A REASONABLE TIME AFTER CONCLUSION OF CONTRACT

INTEREST RATE (ART. 78 CISG) - DETERMINED BY LAW OF PLACE OF PAYMENT

Abstract

A Dutch buyer and a Belgian seller concluded a contract for the sale of ribbon. The contract provided that delivery would be performed “as soon as possible”. Since the buyer refused to take delivery of the goods, the seller brought an action against the buyer to recover the purchase price plus interest.

The Court held CISG applicable since both The Netherlands and Belgium are Contracting States (Art. 1(1)(a)CISG).

As to the merits, the Court held that delivery had taken place within a reasonable time (Art.33(3)CISG). In reaching this conclusion the Court found that, although the pre-existing agreement between the parties provided for a period of four weeks for delivery, the contract had subsequently been modified requiring delivery to be effected "as soon as possible". It followed that the clause "as soon as possible" had to be understood as implying a period of time longer than four weeks. As a result, the Court held that delivery had taken place within a reasonable time after the conclusion of the contract and, consequently, the buyer was not entitled to refuse it.

The seller was also awarded interest at the Belgian statutory interest rate.

Fulltext

(...)

De B.V. N.C.M., vennootschap naar Nederlands recht, met maatschappelijke zetel te Winterswijk, Nederland (...) en ingeschreven in de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland (...)

Verweerster op hoofdeis

Eiseres op tegeneis, (...)

De rechtbank heeft de verschenen partijen gehoord in openbare zitting van 5 september 2001 en heeft kennis genomen van de stukken, hierbij toepassing makend van de artikelen 2, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

De vorderingen

Met dagvaarding betekend op 8 september 2000 vorderde de N.V. R, uit hoofde van levering van roerende goederen, de veroordeling van de B.V. N.C.M., in het overwegend gedeelte van het vonnis verder de BV N.C.M. genoemd, tot betaling van 4.385,5 Euro, vermeerderd vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele betaling met de conventionele rente aan 12 % op 3.661 Euro en met de gerechtelijke rente op 492,5 Euro en tot betaling van de kosten van het geding.

Bij besluiten, neergelegd op 5 januari 2001, vorderde de BV N.C.M. bij tegeneis de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen gesloten lastens de N.V. R. en de veroordeling van de N.V. R tot betaling van een provisioneel bedrag van 1 BEF, in afwachting van de definitieve begroting van de door haar geleden schade en tot betaling van de kosten van het geding.

Bespreking

Op 15 december 1999 plaatste de BV N.C.M. bij de N.V. R een bestelling voor een aantal meter lint, die zij nodig had bij de vervaardiging van haar nieuwe collectie tapijten.

De bestelling had betrekking op:

-éénkleurige linten (kleuren 6/10/11/12/15/17/18/19/10/25/35)

-meerkleurige linten in volgende artikels en dessins:

artikel 896/907, dessins 5/7/9 : 170 m. per dessin, of een 500 m.

artikel 481/027, dessins 4/10/11 : 170 m. per dessin of een 500 m.

artikel 960/050, dessins 1/3/6/8: 125 m. per dessin of een 500 m.

Op die bestelling is er door de N.V. R een leveringstermijn genoteerd : week 4 à 5.

-Het stuk 12 van het dossier van de N.V. R-

Op 10 januari 2000 wijzigde de BV N.C.M. haar bestelling, verwijzend naar wat initieel werd gevraagd en op 4 januari 2000 blijkbaar werd besproken.

De BV N.C.M. beweert dat de reden van de wijziging teruggaat op de onmogelijkheid vanwege de N.V. R tijdig te leveren. Deze laatste betwist dit, verwijzend naar de fax van de BV N.C.M. van 10 januari 2000, die nu precies in de aanhef van die fax verduidelijkte dat zij niet overtuigd was van de resultaten van de proeven met de monsters.

In ieder geval was er begin 2000 een wijziging in het voorwerp van de bestelling. Er diende enkel nog een bepaald aantal meerkleurige linten geleverd te worden :

500 m. in artikel 960/050, dessins 1 en 3

in artikel 896/907, dessins 7 en 9

totaal, een 2.000 m.

Op deze bestelling werd als leveringstermijn genoteerd : Zo vlug als mogelijk.

De BV N.C.M. houdt voor dat zij in week 4 van 2.000 minstens 3 maal naar de N.V. R telefoneerde ten einde de verzekering te bekomen dat er tijdig, met name ten laatste op 28 januari 2000 zou geleverd worden.

Op 28 januari 2000 mocht de BV N.C.M. geen levering ontvangen, vernam dat er op 3 februari 2000 nog maar 2 dessins klaar waren en liet bij fax van 7 februari 2000 aan de N.V. R weten dat afname van het bestelde zou geweigerd worden indien de complete bestelling niet tegen 11 februari 200 bij haar toekwam.

Bij retourfax van 7 februari 2000 liet de N.V. R aan de BV N.C.M. weten :

“De linten zullen op 11/2 of 14/2 verstuurd kunnen worden. Dit was ook de telefonische afspraak met B. Ondanks dat Uw order gewijzigd werd, zullen wij de levertijd die vooropgesteld werd bijna kunnen nakomen, nm. levering week 7 (midden) i.p.v. week 6.”

De ontvangst van deze fax werd door de BV N.C.M. in eerste instantie niet betwist.

In opvolgende brieven wordt het bestaan van deze retourfax in elk geval vermeld. Nooit heeft de BV N.C.M. tegen het bestaan van die fax gereageerd.

De linten werden op 10 februari 2000 gefactureerd. Op 11 februari 2000 werden ze aan de BV N.C.M. verstuurd.

De BV N.C.M. weigerde de levering en liet deze door de N.V. R terug ophalen. De voor de levering opgestelde factuur werd door de BV N.C.M. geprotesteerd.

De N.V. R vordert in deze procedure betaling van de factuur opgesteld voor de levering van de linten. de BV N.C.M. vordert de ontbinding van de overeenkomst lastens de N.V. R wegens niet-nakoming van de bedongen leveringstermijn.

TOEPASSELIJKE RECHT.

Terzake gaat het om een internationale koop-verkoop van roerende lichamelijke zaken, gesloten na 1 november 1997, zodat het verdrag van 11 april 1980 houdende het recht voor de internationale koop-verkoop van roerende lichamelijke zaken (Het Weens Koopverdrag of GISG) van toepassing is. Partijen zijn immers in verschillende staten gevestigd: de N.V. R in België, de BV N.C.M. in Nederland. Beide staten zijn verdragsluitende staten ( art. 1, 1) a) CISG).

Uit niets blijkt dat partijen de toepassing van dit verdrag hebben uitgesloten ( art. 6 GISG).

Art. 33 GISG voorziet dat de verkoper de zaken moet afleveren:

indien er een datum is bepaald of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op die datum;

indien er een termijn is bepaald in of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op enig tijdstip binnen de termijn, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper een datum moet kiezen; of

in alle andere gevallen, binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst.

GEEN DATUM OF TERMIJN BEPAALD.

Voor de levering van linten besteld op 15 december 1999 blijkt dat de N.V. R een leveringstermijn vooropstelde, namelijk levering in week 4 à 5 van 2000.

Nergens is er bepaald dat de linten uiterlijk tegen 28 januari 2000 bij de BV N.C.M. dienden geleverd te worden. Deze uiterste datum blijkt ook nergens uit enig geschrift, ook niet nadat de levering geweigerd werd.

Partijen zijn het er over eens dat deze eerste overeenkomst echter verlaten werd.

Waar de te leveren hoeveelheden, in samenspraak tussen koper en verkoper, grondig wijzigden, kwam er onbetwistbaar een nieuwe overeenkomst tot stand in de plaats van de oorspronkelijke.

Bij het wijzigen van het order, begin 2000, eerst schriftelijk bevestigd op 10 januari 2000, heeft de BV N.C.M. enkel bedongen dat er zo vlug als mogelijk diende geleverd te worden. Daaruit volgt dat er toen evenmin door de BV N.C.M. een uiterste datum voor de levering of een niet te overschrijden leveringstermijn werd vastgelegd.

Derhalve kan er enkel toepassing gemaakt worden van art. 33, c) CISG.

LEVERING BINNEN EEN REDELIJKE TERMIJN.

De initiële bestelling, geplaatst op 15 december 1999, zou uitgevoerd worden tegen uiterlijk week 4 à 5 van 2000. Dat is dus 6 à 7 weken na de datum van de bestelling.

Het is correct dat door het schrappen van de bestelling van éénkleurige linten en de meerkleurige linten in het artikel 481/027, deze bestelling vereenvoudigd werd.

Het is echter eveneens correct dat door het opdrijven van het aantal lopende meter linten van respectievelijk 125 m. en 170 m. in het artikel 960/050 – dessins 1 en 3 – en in het artikel 896/907 – dessins 7 en 9 – tot telkens 500 m. de productietermijn van die artikels met 2/3de en zelfs 3/4de werd verhoogd.

Waar voor 170 m. van een welbepaald soort lint rekening werd gehouden met een productietermijn van 6 à 7 weken, moet voor 330 m. bijkomend lint van dezelfde soort met minstens een even grote leveringstermijn rekening gehouden worden.

Daaruit volgt dat als redelijke termijn voor de uiteindelijk uit te voeren levering rekening moet gehouden worden met een leveringstermijn van 6 à 7 weken na het sluiten van de tweede overeenkomst, dit is ten vroegste vanaf 4 januari 2000. Derhalve diende de N.V. R ten vroegste te leveren in de 7 à 8ste week van 2000, of ergens tussen 14 en 25 februari 2000.

De BV N.C.M. stelde zich dan ook onredelijk op door haar afnameverplichting niet na te leven bij levering kort na 11 februari 2000, datum waarop partijen aannemen dat de goederen verstuurd werden.

DE HOOFDEIS.

De rechtbank heeft hiervoor aangenomen dat de N.V. R binnen redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst, de bestelde goederen heeft geleverd, minstens ter beschikking heeft gesteld van de BV N.C.M. in haar werkplaats in Nederland.

De N.V. R voldeed aan haar leveringsplicht.

Ten onrechte weigerde de BV N.C.M. haar afnameverplichting na te leven. Zij kan deze nog steeds uitvoeren, indien zij dit nodig acht.

Het niet naleven van de afnameverplichting in hoofde van de koper, zonder gegronde redenen, belet niet dat de verkoper aanspraak maakt op betaling van de koopwaar.

Volledig terecht streeft de N.V. R dan ook betaling na van haar factuur.

Nu de BV N.C.M. nalatig is geweest met de inontvangstneming van de geleverde zaken en de N.V. R dienvolgens gehouden was tot het nemen van redelijke maatregelen tot het behoud van die zaken ( art. 85 CISG), is deze laatste gerechtigd op minstens de terugbetaling van de vervoerkosten, veroorzaakt door de retourzending, begroot volgens de voorgelegde factuur van de transporteur op 53,5 Euro. (H. Van Houtte, J. Erauw, P. Wautelet, Het Weens Koopverdrag, nr. 5.22, blz. 164).

Ten onrechte maakt de N.V. R echter toepassing van haar verkoopsvoorwaarden om conventionele rente en een conventioneel verhogingsbeding te vorderen.

De BV N.C.M. heeft de factuur teruggestuurd, wat gelijkstaat met een algeheel protest van de factuur, inbegrepen de factuurvoorwaarden.

De N.V. R bewijst niet dat deze voorwaarden de BV N.C.M. reeds langere tijd bekend waren. Zij bewijst niet dat partijen al geruime tijd, volgens die voorwaarden zaken deden. Ook de aangenomen ongegrondheid van het protest, is terzake van geen belang.

De bedingen waarop de N.V. R zich steunt, verschijnen immers maar voor het eerst op de factuur.

En het komt de verkoper of de aannemer niet toe, na uitvoering van de overeenkomst, eenzijdig voorwaarden aan een overeenkomst toe te voegen, speculerend op het stilzwijgen van de medecontractant (kh. Brussel, 31/10/1990, T.B.H., 1991, 563; Stijns, Van Gerven en Wery “Chronique de jurisprudence, Les obligations : les sources”, J.T. 1996, blz. 715, nr. 77; Storme M.E., “Bewijs- en verbintenisrechtelijke beschouwingen omtrent het stilzitten van de aangesprokene bij een factuur en bij andere vormen van aanspraakbevestiging”, T.B.H., 1991, blz. 500, nr. 35.

Art. 78 CISG voorziet echter dat indien een partij te kort schiet in de betaling van de prijs of van enig ander achterstallig bedrag, de andere partij recht heeft op rente hierover, onverminderd haar recht op schadevergoeding overeenkomstig art. 74.

Deze rente is verschuldigd zonder dat een ingebrekestelling vereist is. Zij is verschuldigd vanaf het ogenblik dat de betaling diende te geschieden.

(H. Van Houtte, J. Erauw, P. Wautelet, Het Weens Koopverdrag, nr. 8.8, blz. 280).

Rente wordt dan ook toegekend op de aankoopprijs van 3.661 Euro vanaf de vervaldag van de factuur, of vanaf 30 dagen na de factuurdatum, namelijk vanaf 10 maart 2000.

De intrestvoet bepaalt de rechtbank op 7 %, de wettelijke rente in België, in toepassing van de Lex contractus en het recht van de verkoper-schuldeiser (H. Van Houtte, J. Erauw, P. Wautelet, Het Weens Koopverdrag, nr. 8.4 + 8.5, blz. 277/278).

Er wordt door de N.V. R tenslotte geen specifieke motivering verschaft waarom de mogelijkheid tot kantonnement -een principieel recht in hoofde van de schuldenaar- zou dienen te worden uitgesloten (zie: Gent, 22/12/1993, P & B, 1994, 41 e.v.). De motivering dient daarenboven de toestand van de schuldeiser te betreffen.

De rechtbank kan dan ook niet ingaan op de vraag tot uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.

DE TEGENEIS.

Waar de rechtbank aanneemt dat er in deze zaak door de N.V. R binnen redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst geleverd werd en de BV N.C.M. daarentegen haar verplichting tot inontvangstneming niet naleefde, zijn er geen redenen om de overeenkomst te ontbinden lastens de N.V. R.

De door de BV N.C.M. gestelde wedereis wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

OM DEZE REDENEN

DE RECHTBANK, rechtdoende op tegenspraak,

Alle anders luidende en/of tegenstrijdige conclusies van de hand wijzend,

Verklaart de hoofdeis toelaatbaar en in volgende mate gegrond;

Veroordeelt de B.V. N.C.M., vennootschap naar Nederlands recht om aan de N.V. R te betalen de som van 3.714,5 (drie duizend zeven honderd en veertien komma vijf) Euro, vermeerderd met de verwijlrente aan de wettelijke intrestvoet of 7 % op 3.661 Euro vanaf 10 maart 2000 tot 18 september 2000, de dag der dagvaarding en van af vermeerderd met de gerechtelijke rente aan de wettelijke rentevoet of 7 % op 3.714,5 Euro tot de dag der algehele betaling.

Verklaart de tegeneis toelaatbaar, doch wijst hem af als ongegrond.

Verwijst de B.V. N.C.M., vennootschap naar Nederlands recht tot al de kosten van het geding, deze aan de kant van de N.V. R tot op heden begroot op 11.613 BEF dagvaardingskosten, inschrijving op de rol en akte uitreiking en op 13.200 BEF rechtsplegingsvergoeding.

Onverminderd de toepassing van art 1024 Ger.W.;

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elke voorziening en zonder borgstelling.}}

Source

Published in original:
- available at the Institute for International Trade Law website of the University of Leuven, http://www.law.kuleuven.ac.be/int/tradelaw}}