Data

Date:
14-10-1999
Country:
Netherlands
Number:
HA ZA 98-1405
Court:
Rechtbank Rotterdam
Parties:
--

Keywords

STANDARD TERMS - QUESTION AS TO WHETHER THEY ARE INCORPORATED INTO THE CONTRACT GOVERNED BY CISG - GENERAL PROVISIONS ON CONTRACT FORMATION APPLICABLE

STANDARD TERMS PRINTED ON THE REVERSE SIDE OF INVOICE - STANDARD TERMS NOT BINDING ON OTHER PARTY NOTWITHSTANDING EXPRESS REFERENCE TO THEM ON FRONT OF INVOICE

Abstract

This case concerned a contract for the sale of sheepskin; a dispute arose when the seller claimed payment of the purchase price for the goods delivered. The buyer refused to pay because the goods did not conform to the contract as the delivered sheepskin could not be dyed. The seller argued, first of all, that it followed from the seller’s general conditions that buyer had given notice of these defects too late. The buyer objected that the general conditions of the seller were not binding in the case at hand.

The court held that since the seller's place of business was in France and the buyer's in the Netherlands, CISG was applicable (Art. 1(1)(a) CISG) to the formation of the sales contract, including the question as to whether the seller´s general conditions became part of the contract.

Art. 23 CISG states that a contract is concluded at the moment when an acceptance of an offer becomes effective in accordance with the provisions of CISG. The court held that the sole fact that the seller’s general conditions were printed on the back of the invoice and that reference was made to the general conditions on the front of the invoice, was not sufficient ground for assuming that the buyer had accepted these conditions. The court concluded that the seller’s general conditions were not applicable to the sales contract.

Fulltext

(...)

SA René Vidal & Cie (Frankrijk), eiseres in conventie, verweerster
in reconventie, proc. mr. D.J.R.M. Braakenburg, adv. mr. A.C.M.E. Hartsuiker-Hardebeck tegen
Verotex Industries BV (Ned), gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, proc. mr. E.R. Honée

Rb. Rotterdam

'7. De beoordeling van het geschil
In conventie

7.1. Vidal vordert betaling van door haar aan Verotex verkocht en op 31 juli 1997 geleverd schapenleer. Verotex weigert te betalen stellende dat Vidal is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting leer te leveren dat op behoorlijke wijze kon worden gekleurd.

7.2. Primair stelt Vidal zich, met ecn beroep op haar algemene voorwaarden, op het standpunt dat Verotex te taat heeft gereclameerd. Verotex heeft toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden betwist. Dit geschilpunt moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen inzake de totstandkoming van overeenkomsten van het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, gesloten te Wenen op 11 april 1980 (Trb. 1981, 184 en 1986, 61) in werking getreden op 1 januari 1992, hierna te noemen het Weens Koopverdrag. Dit Verdrag is blijkens het art. 1 onder a van toepassing op koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, wanneer die staten zijn aangesloten bij het Verdrag. Nederland en Frankrijk voldoen aan die eis. Art. 23 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt op het tijdstip waarop een aanvaarding van een aanbod van kracht wordt in overeenstemming met het bepaalde in het Verdrag. Volgens Vidal zijn haar algemene voorwaarden van toepassing omdat daarnaar aan de voet van haar facturen wordt verwezen, en de tekst ervan op de achterzijde van de facturen is afgedrukt. Zij heeft echter nagelaten te stellen dat Verotex de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Naar het oordeel van de Rb. is de enkele omstandigheid dat de algernene voorwaarden op de achterzijde van de factuur waren gedrukt en daarnaar op de voorzijde van de facturen werd verwezen onvoldoende om aan te [lernen dat Verotex deze voorwaarden ook heeft aanvaard. Daarom wordt toepasselijkheid van de algernene voorwaarden van Vidal niet aangenomen.

7.3. De stelling van Vidal dat Verotex haar recht heeft verloren zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoordden op grond van het bepaalde in de art. 38 en volgendo van het Weens Koopverdrag treft evenmin doel. Naar het oordeel van de Rb. heeft Vidal deze stelling niet naar behoren geconcretiseerd. Overigens heeft Verotex binnen de redelijke termijn genoernd in art. 39 van het Verdrag haar klachten aan Vidal gemeld. Verotex heeft inuners onweersproken gesteld dat zij over de gestelde gebreken van het leer heeft geklaagd bij Vidal direct nadat zij daannee op de hoogte was geraakt. Uit hetgeen Vidal heeft gesteld kan niet volgen dat Verotex de gestelde gebreken cerder had behoren te ontdekken.

7.4. Het voorgaande brengt mee dat dient te worden vastgesteld of Vidal is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Ook dit moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Weens Koopverdrag.

7.5. Art. 35 van het Weens Koopverdrag luidt - voorzover hier van belang
"- 1. De verkoper dient zaken af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen (...). - 2. Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, beantwoorden de zaken slechts dan aan de overeenkomst, indien zij: (...)
b. geschikt zijn voor een bijzonder doel dat uitdrukkelijk of stilzwijgend aan de verkoper ter kennis is gebracht op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper niet vertrouwde of redelijkerwijs niet mocht vertrouwen op de vakbekwaamheid en het oordeel van de verkoper;
c. de hoedanigheden bezitten van zaken die de verkoper als monster of mode] aan de koper heeft aangeboden;"

7.6. Vidal heeft gesteld dat de onderhavige partij leer overeenstemde met een proeflevering, genoemd onder 2.4, die door Verotex is goedbevonden. Volgens Vidal had het leer dezelfde looibewerking ondergaan, dezelfde kleur en dikte en was het afkomstig uit dezelfde selectie en beantwoordde het dus, zo begrijpt de Rb., aan de tussen partijen gesloten overeenkomst in de zin van art. 35, lid 2, onder c van het Weens Koopverdrag. Verotex heeft bevestigd eerder in 1997 con proefzending leer, soort Fauve te hebben ontvangen, goedgekeurd en behouden. Nu zij desondanks heeft gesteld dat de zending van eind juli 1997 gebreken vertoonde zal Vidal in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de rond 31 juli 1997 aan Verotex geleverde partij leer de hoedanigheden bevatte van de proefzending.

7.7. Indien Vidal niet slaagt in dat bewijs dient alsnog aan de orde komen de stelling van Verotex dat de partij leer niet beantwoordde aan de overeenkomst omdat deze niet geschikt was voor het bijzondere doel als bedoeld in art. 35, lid 2 onder b van het Verdrag. Het bijzondere doel was in dit geval: te worden gebruikt teil behoeve van het overtrekken van meubelen en in deze hoedanigheid door de afnemers van Verotex worden gekleurd. Vidal heeft niet bestreden dat zij op de hoogte was van dit bijzondere docl ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Partijen verschillen van mening of het leer geschikt was voor het bijzondere doel. Tegenover de stelling van Verotex dal zulks niet hct geval was, staat het bericht van het door Vidal ingeschakelde bedrijf Catry, dat oordeelt - kort gezegd - dat het leer wel geverfd kan worden. Deskundigenbericht zal hierover duidelijkheid moeten bieden. De Rb. geeft partijen in overweging, teneinde de procedure te bespoedigen, op dit punt, op basis van ondorling overleg, zelfstandig deskundigenonderzoek te laten verrichten.

7.8. In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering zal de Rb. alle overige beslissingen aanhouden.'}}

Source

Published in original:
-NIPR 2000, nr. 29}}