Data
- Date:
- 04-11-1998
- Country:
- Belgium
- Number:
- 1995/AR/1558
- Court:
- Hof van Beroep, Antwerpen
- Parties:
- C.V. I.S. Trading v. B.V. Vadotex
Keywords
APPLICATION OF CISG - CHOICE OF LAW OF CONTRACTING STATE AS GOVERNING LAW OF CONTRACT - CISG APPLICABLE AS PART OF APPLICABLE DOMESTIC LAW
LACK OF CONFORMITY OF GOODS - TIME OF EXAMINATION - TIME OF NOTICE (ARTS. 38 AND 39 CISG)
PRICE REDUCTION (ART. 50 CISG) - PRICE REDUCED IN THE AMOUNT CORRESPONDING TO DAMAGED GOODS
INTEREST (ART. 78 CISG) - INTEREST RATE - CONTRACTUAL AGREEMENT ON INTEREST RATE
Abstract
A buyer gave notice to the seller that the delivered goods were not of the quality and quantity set out in the contract.
The Court held CISG applicable since the parties had chosen the law of the Nederlands, a Contracting state, and CISG is part of Dutch law(Art. 1(1)(b) CISG).
The general conditions of the seller provided a notice period in cases of non-conformity of 14 days after delivery. The buyer gave notice within 20 days after delivery. Nevertheless, the Court decided that the notice given by the buyer was in due time because the seller's general conditions did not exclude application of Articles 38 and 39 CISG.
The party had to pay interest (Art. 78 CISG) at the rate determined according to the seller's general conditions.
Fulltext
HET HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN,
TWEEDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft het volgend arrest uitgesproken:
In zake: 1995/AR11558
C. V. LS. TRADING, met zetel te 3580 Beringen, Beverlosesteenweg 311, thans to 2450 Meerhout, Eindhoutsebaan 62/64, H. R. Turnhout nr. 71.473
appellante tegen het vonnis gewezen op 20 maart 1995 door de 3° kamer van de rechtbank van koophandel te Hasselt
vertegenwoordigd door Mr. A. Bekkers loco Mr. M. Jamar, advocaat te 2440 Geel, Stationsstraat 15
tegen:
BV VADOTEX, met zetel te 6200 BE Maastricht (N), Arrestruwe 39 H. R. Maastricht nr. 026189
geïntimeerde,
vertegenwoordigd door Mr. E. Vercammen, advocaat bij de balie van Mechelen loco Mr. L. Raeymaeckers, advocaat te 2018 Antwerpen, Paleisstraat 44
Gelet op de door de wet vereiste processtukken, in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder een eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, waarvan geen akte van betekening wordt voorgelegd, alsmede het verzoekschrift in hoger beroep, neergelegd ter griffie van dit Hof op 2 mei 1995, waarmee een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep werd ingesteld ;
Overwegende dat bij het bestreden vonnis van 20 maart 1995 van de Rechtbank van Koophandel te Hasselt de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde, zoals herleid op 130.157 Fr in hoofdsom, gegrond werd verklaard voor een bedrag van 5.232,56 Htl in hoofdsom, om te zetten in Belgische franken aan de hoogste koers op de dag van betaling;
Overwegende dat appellante middels haar hoger beroep nastreeft dat - in hoofdorde - de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde integraal als ongegrond wordt afgewezen ; dat zij - in ondergeschikte orde - betoogt dat minstens de gevorderde intresten en het verhogingsbeding dienen te worden afgewezen ;
Overwegende dat geïntimeerde de bevestiging van het bestreden vonnis vordert ; dat zij een tegenvordering wegens tergend en roekeloos beroep voor een bedrag van 25.000 Fr stelt ;
Overwegende dat de eerste rechter de vordering van geïntimeerde naar behoren heeft uiteengezet ; dat het Hof daarnaar verwijst;
dat de eerste rechter het verweer van appellante afwees op grond van een gebrek aan bewijs dat appellante haar protestbrief dal. 18/11/92 tegen de factuur d.d. 30/10/92 verzond en deze geïntimeerde bereikte; dat aldus de factuur als aanvaard werd beschouwd ; dat de eerste rechter daarbij in wezen toepassing heeft gemaakt van Belgisch recht en door partijen trouwens in hun besluiten in eerste aanleg niet op uitdrukkelijke wijze betwisting werd gevoerd over de toepasselijkheid van Belgisch dan wel Nederlands recht ; dat geïntimeerde wel uitdrukkelijk verwees naar de toepasselijkheid van haar factuurvoorwaarden, zonder daarbij evenwel uitdrukkelijk te stellen dat deze factuurvoorwaarden de toepasselijkheid van Nederlands recht voorzien ;
Overwegende dat vooreerst het op de overeenkomst tussen partijen toepasselijke recht dient te worden bepaald ; dat immers voor het eerst in hoger beroep door appellante de toepasselijkheid wordt bepleit van het Haags Verdrag van 1/7/64 (hiernagenoemd LUVI-Verdrag) ;
dat geïntimeerde, zich steunend op het Haags Verdrag van 15/6/55, stelt dat de Nederlandse wet van toepassing is ; dat zij ter zitting van 9/9/98 in termen van besluiten stelde dat het LUVI-Verdrag op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst tussen partijen geen materieel Nederlands recht meer uitmaakte en terzake het Weens
Koopverdrag van 11/4/80 (hiernagenoemd CISG-Verdrag) als deel uitmakend van het materieel Nederlands recht dient te worden toegepast ;
Overwegende dat er geen betwisting over bestaat dat de overeenkomst tussen partijen een internationale koop verkoop van roerende lichamelijke zaken uitmaakt ;
dat appellante akkoord gaat dat ten dezen Nederlands recht van toepassing is; dat dit recht trouwens, bij gebreke aan rechtskeuze tussen partijen, als toepasselijk wordt aangewezen door de verwijzingsregel, vervat in art. 3 van het Haags Verdrag van 15/6/55 doordat het order door geïntimeerde als verkoper werd ontvangen in haar gewoon verblijf te Nederland ;
dat de overeenkomst dateert van oktober 1992 (levering der goederen op 29/ 10/92 - facturatie op 30/ 10/92) ;
dat Nederland op 1/1/91 het LUVI-Verdrag opzegde, zodat het ingevolge art. XII, tweede lid voor Nederland buiten werking trad op 1/1/92 ; dat op 1/1/92 het CISG-Verdrag voor Nederland in werking trad (cfr. J. Meeusen, De internationale koopovereenkomsten en het overgangsrecht - noot bij Rb. Kh. Hasselt 30/3/94, RW 94-95, 264);
dat het CISG-Verdrag derhalve op de datum van het ontstaan van de overeenkomst tussen partijen behoorde tot het materiele Nederlandse recht, zodat het ten dezen van toepassing is ;
Overwegende dat appellante betreffende de op 29/10/92 geleverde en op 30/ 10/92 gefactureerde goederen een protestbrief zond aan geïntimeerde op 18/11/92 ; dat hierin werd gesteld dat de gehele levering van geïntimeerde aan een kliënt van appellante werd doorgeleverd en tekorten (te weinig exemplaren), verschillen (verschil in materiaal) en fouten (beschadiging en bevuiling van bepaalde goederen) werden vastgesteld ;
dat geïntimeerde in briefwisseling heeft voorgehouden dat zij deze protestbrief niet in haar administratie heeft kunnen traceren, doch niet dat zij de brief nooit ontvangen heeft ; dat zij thans step hierdoor tot uiting te hebben gebracht te twijfelen aan de verzending van de protestbrief ;
dat, gezien alle overige van appellante in huidige betwisting uitgaande briefwisseling wel blijkt ontvangen te zijn door geïntimeerde dan wel haar kredietverzekeraar en gezien geïntimeerde blijk geeft van een zekere slordigheid in, haar administratie (het initieel voorleggen van factuurvoorwaarden, waarvan thans toegegeven wordt dat deze slechts geruime tijd na de overeenkomst tussen partijen in voege kwamen / het niet meer beschikken over de doorslag van de bestelbon van appellante), ten dezen dan ook als bewezen aanvaard wordt dat de protestbrief door appellante werd verzonden en door geïntimeerde werd ontvangen ;
Overwegende dat art. 38 CISG-Verdrag voorschrijft dat de koper de goederen binnen een, gelet op de omstandigheden, zo kort mogelijke termijn dient te keuren ; dat hij conform art. 39, 1 ° van dit Verdrag de verkoper binnen een redelijke termijn na de ontdekking van een tekortkoming dient in kennis te stellen ;
Overwegende dat geïntimeerde een fotokopij voorlegt van de voorzijde van het m.b.t. de kwestieuze levering ingevulde bestelorder, samen met een origineel bestelorder van enkele maanden later van een andere klant; dat bij vergelijking tussen deze beide documenten wordt vastgesteld dat de lay-out in elk detail volkomen identiek is ; dat dan ook aangenomen wordt dat het laatst genoemde document op de verso-zijde dezelfde verkorte opgave van algemene verkoopsvoorwaarden bevat als deze, welke aanwezig warm op het verso van het bestelorder, ondertekend door appellante ; dat op beide voorgelegde documenten trouwens op de recto-zijde uitdrukkelijk en op identieke wijze verwezen wordt naar de op de verso-zijde staande voorwaarden;
dat deze voorwaarden voorzien dat protesten geuit dienen te worden binnen de veertien dagen na levering/facturatie ; dat ten dezen het protest dateert van twintig respectievelijk negentien dagen na levering respectievelijk facturatie; dat deze beperkte overschrijding van de in die voorwaarden bepaalde termijn ten dezen niet van aard is elk recht van appellante op enige reclamatie te ontzeggen, nu uit die voorwaarden geenszins op duidelijke wijze blijkt dat zij onderhevig zijn aan een zeer strikte en stringente toepassing;
dat daarenboven en bovenal uit deze voorwaarden niet blijkt dat tussen partijen werd overeengekomen het CISG-Verdrag of sommige bepalingen ervan uit te sluiten ; dat integendeel de voorwaarden uitdrukkelijk bepalen dat de toepasselijkheid van andere al gemene voorwaarden wordt uitgesloten (wat in casu niet aan de orde is) en het "Nederlands recht van toepassing is met uitsluiting van de eenvormige Koopwetten (Wetten van 15-12-1971, C 780 en C 781)" ;
dat het CISG-Verdrag niet onder deze uitsluiting valt ; dat deze algemene voorwaarden derhalve in eerste orde de toepasselijkheid van het Nederlands recht, met inbegrip van het CISG-Verdrag vooropstellen ;
dat wat verder in de algemene voorwaarden onder o.m. "Aansprakelijkheid" en "Reklames" gesteld wordt, niet verwoord is als geldend in afwijking van de bepalingen van het CISG-Verdrag ;
dat een contractuele afwijking van een in een wetgeving voorziene regelgeving niet vermoed kan worden ;
dat ten dezen en in die omstandigheden bij niet-overeenstemming tussen al gemene voorwaarden en wettelijke bepalingen naar Nederlands recht, i.c. het CISG-Verdrag, de wettelijk voorziene regeling tussen partijen als norm geldt ;
dat het door appellante op 18/1 1/92 geuite en gedetailleerde protest dan ook voldoet aan de hogervermelde bepalingen van het CISG-Verdrag, doordat het gelet op de omstandigheden binnen een zo kort mogelijke termijn werd geformuleerd met opgave van de aard van de tekortkomingen ;
Overwegende dat, rekening houdend met het factuurbedrag van 12.170,80 Hfl en de betalingen ten belope van 8.155,35 Hfl, het standpunt van appellante, inhoudende dat zij niets meer verschuldigd kan zijn doordat zij, rekening houdend met de gebreken, reeds meer dan voldoende betaalde en derhalve de vordering van - geïntimeerde dient te worden afgewezen, erop neerkomt dat appellante aanspraak maakt op een prijsvermindering/ schadevergoeding van het verschil tussen beide hogervermelde bedragen, hetzij 4.015,45 Hfl ;
dat zij aldus pretendeert een schade ten belope van dit bedrag geleden te hebben ;
dat de schade welke appellante kon lijden louter een financieel verlies betreft, gezien zij bij haar brief van 28/5/93 aan de kredietverzekeraar van geïntimeerde meldde dat haar kliënt de levering verkoos te behouden, doch een aanzienlijke korting afdwong gelet op de gebreken in de levering ; dat appellante weliswaar in een vroegere brief d.d. 28/4/93 aan geïntimeerde had voorgehouden dat haar kliënt haar nog steeds goederen retourneerde ; dat nooit enige omschrijving werd geformuleerd van beweerde gebreken aan de goederen, andere clan opgenomen in de oorspronkelijke protestbrief, zodat alleen met de daarin opgesomde gebreken rekening kan worden gehouden ; dat evenmin rekening kan worden gehouden met een beweerde terugname door appellante van goederen van haar kliënt, nu zodanige terugname geenszins bewezen wordt en zij in tegenstrijd is met de latere hogervermelde stellingname ; dat trouwens appellant nooit enige aanspraak op terugname van goederen door geïntimeerde heeft geformuleerd ;
dat, rekening, houdend met de kostprijs van de goederen, die ontbraken of gebreken vertoonden, reeds onmiddellijk vaststaat dat prijsvermindering/ schadevergoeding ten belope van 4.015,45 Hfl niet in verhouding staat tot de aan appellante gefactureerde verkoopprijzen van die goederen ; dat onder verwijzing naar de factuur en het minnelijk voorstel van geïntimeerde, zoals verwoord in de bijlagen aan de brief van 13/7/93 van de kredietverzekeraar van geïntimeerde, vastgesteld wordt dat de verkoopprijs van de ontbrekende, niet conforme en beschadigde goederen 1.029,22 Hfl bedraagt ;
dat appellante niet in het minst aantoont welke kortingen zij aan haar kliënt heeft dienen toe te staan, zodat zelfs niet gekend is hoeveel het beweerde, exacte door appellante ondergane nadeel bedraagt ;
dat appellante aldus geen schadevergoeding, zoals voorzien in art. 74 CISG-Verdrag, waarin bepaald is dat ook de gederfde winst in aanmerking moet worden aenomen, kan vorderen ;
dat appellante niet de aflevering van vervangende zaken (cfr. art. 46 CISG-Verdrag), evenmin als een ontbinding of een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst vordert (cfr. art. 49 en 51 CISG-Verdrag) ; dat dan enkel de mogelijkheid tot prijsvermindering overblijft, zodat het door appellante aangekleefde standpunt, zoals hoger uiteengezet, opgevat dient te worden als een aanspraak op prijsvermindering;
Overwegende dat de enige redelijke en concrete norm inzake vermindering van de door geïntimeerde aangerekende prijzen terug te vinden is in het hogervermelde minnelijke voorstel dal. 13/7/93, welk niet door appellante aanvaard werd, gezien erin een aan appellante aanrekenbare bijdrage van 300 Hfl in kosten en renten begrepen was;
dat dit voorstel uitging van een niet-aanrekening van ontbrekende goederen en een aanrekening voor de helft van niet-conforme en beschadigde goederen, wat overeenstemt met een prijsvermindering van 695,13 Hfl ;
dat zulks ten dezen beantwoordt aan de voor prijsvermindering in art. 50 CISG-Verdrag bepaalde norm, nl. een vermindering in dezelfde verhouding als waarin de waarde die de feitelijk afgeleverde zaken hadden op het ogenblik van de aflevering staat tot de waarde die wel aan de overeenkomst beantwoordende zaken op dat tijdstip zouden hebben gehad;
dat geïntimeerde door het niet weerleggen van het protest en door de termen van haar minnelijk voorstel het bestaan van de gebreken in de levering in casu heeft erkend ;
Overwegende dat de aan geïntimeerde nog verschuldigde hoofdsom derhalve 4.015,45 - 695,13 = 3.320,32 Hfl bedraagt ;
Overwegende dat appellante ten onrechte het verschuldigd zijn van intresten en van een forfaitaire verhoging van het factuurbedrag betwist ; dat het CISG-Verdrag bij niet nakoming van de betalingsverplichting de mogelijkheid van het vorderen van intresten (art. 78) en van een schadevergoeding (art. 74 tot 77) door de verkoper voorziet ;
dat in de algemene verkoopsvoorwaarden, door appellante aanvaard door ondertekening van de betelbon, de omvang van deze intresten en verhoging bedongen werd ; dat de conventionele intresten dienen gerekend te worden aan 12 % per, jaar, gezien door geïntimeerde geen incidenteel beroep werd ingesteld tegen de desbetreffende beslissing van de eerste rechter ; dat het verhogingsbeding, door geïntimeerde herleid in eerste aanleg op 10 % , eveneens dient toegekend te blijven, nu uit geen elementen blijkt dat een oorspronkelijk hoger verhogingsbeding strijdig zou zijn met de Nederlandse openbare orde en uit dien hoofde niet voor herleiding vatbaar zou zijn ;
dat de verschuldigde conventionele intresten door de eerste rechter juist werden begroot op 815.57 Hfl ; dat het hoofdens het verhogingsbeding verschuldigde 401,54 Hfl bedraagt;
Overwegende dat een dilatoir karakter van het hoger beroep, motief van de vordering wegens tergend en roekeloos beroep van geïntimeerde, niet bewezen is, zodat deze vordering dient afgewezen te worden ;
OM DIE REDENEN
HET HOF,
Recht doende op tegenspraak;
Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935;
Verklaart het hoger beroep van appellante ontvankelijk en deels gegrond ;
Bevestigt het bestreden vonnis in zoverre het de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ontvankelijk verklaarde ;
Doet voor het overige het bestreden vonnis te niet en hervormt ;
Verklaart de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde deels gegrond en veroordeelt appellante tot betaling aan geïntimeerde van het bedrag van 3.721,86 Hfl, te vermeerderen met de conventionele intresten voor een bedrag van 815,57 Hfl en met de gerechtelijke intresten op 3.721,86 Hfl vanaf 13 September 1993, deze bedragen om te zetten in Belgische franken aan de hoogste koers op de dag van betaling ;
Verleent aan geïntimeerde akte van haar vordering wegens tergend en roekeloos hoger beroep en verklaart deze vordering ontvankelijk doch ongegrond ;
Veroordeelt appellante tot de kosten van beide aanleggen, aan de zijde van geïntimeerde begroot op: 7.271 Fr dagvaarding en rolstelling eerste aanleg, 11.700 Fr rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg en 16.000 Fr rechtsplegingsvergoeding hoger beroep ;
(…)}}
Source
Original available at:
- http://www.law.kuleuven.ac.be (CISG Belgium)}}