Data
- Date:
- 29-01-2001
- Country:
- Belgium
- Number:
- Court:
- Rechtbank van Koophandel, Ieper
- Parties:
- M. S.P.A. v. N
Keywords
LACK OF CONFORMITY - NOTICE WITHIN A REASONABLE TIME AFTER DISCOVERY OF THE NON-CONFORMITY (ART. 39 (1) CISG) - MACHINERY WITH DEFECTS WHICH SHOW ONLY AFTER USE
TIME LIMITATION (PRESCRIPTION) - MATTER NOT GOVERNED BY CISG - DOMESTIC LAW APPLICABLE
INCLUSION OF STANDARD TERMS IN CONTRACT - CISG GENERAL RULES ON FORMATION OF CONTRACT APPLICABLE
INTEREST - INTEREST RATE - NOT PROVIDED FOR IN CISG - DETERMINED BY OTHERWISE APPLICABLE DOMESTIC LAW
Abstract
A Belgian buyer bought cooling installations from an Italian seller. The seller sued for payment and interest on the sums due. The buyer in its turn counter-claimed that it was entitled to set-off with sums due from a contract previously concluded between the same parties.
The Court applied CISG both to the principal claim (since the parties had their places of business in two contracting States, Art. 1(1)(a) CISG), and to the counter-claim, since the latter originated from a contract concluded before ratification of CISG by Belgium, but the applicable conflict of law rules (i.e., the 1955 Hague Convention on the law applicable to international sales of goods) referred to the law of Italy, a contracting State (Art. 1(1)(b) CISG).
As to the counter-claim, the Court held that the buyer had not lost its right to damages arising from lack of conformity of the goods sold according to Arts. 35, 38 (1) and 39 (1) CISG, since the defect could be discovered only after use of the goods during a sufficient time and the buyer had given notice within a reasonable time after discovery of the defects.
The buyer was, however, time-barred from excercising its claim. In order to reach this conclusion, the Court observed that time-limitation (prescription) is not governed by CISG and applied domestic law to the issue (i.e. Italian law).
The Court granted the seller payment. As to interest, it held that though the parties can agree on an interest rate (Art. 6 CISG), in the case at hand the interest rate contained in the seller's standard terms had not become part of the contract according to the general rules on formation of contract in CISG (and particularly to Art. 19 CISG). Nor was such a rate to be considered a usage or a practice established between the parties under Art. 9 CISG. Therefore, since CISG does not provide for an interest rate, the Court applied the statutory interest rate of the otherwise applicable domestic law (Italian law).
Fulltext
De vennootschap naar Italiaans recht M S.P.A. met maatschappelijke zetel to Italie (...),
Eiseres op hoofdeis,
verweerster op tegeneis, (...)
tegen
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N,
verweerster op hoofdeis,
eiseres op tegeneis,
(...)
De feiten en de vorderingen. Standpunten van partijen.
1. Bij dagvaarding d.d. 31/5/ 1999 vordert eiseres ten aanzien van verweerster de betaling van 92.224.000 Italiaanse lire in hoofdsom, samengesteld als volgt:
2. Verweerster betwist als zodanig niet de voormelde facturen verschuldigd te zijn, doch wijst er enerzijds op dat zij op 17/2/2000 een bedrag van 45.020.821 Lit. (of 936.433. Bef.) betaald heeft en anderzijds dat zij gerechtigd is op een schadevergoeding lastens eiseres n.a.v. een eerdere transactie, die plaatsgreep in het jaar 1993, welke zij bij tegeneis vordert en begroot op een gelijk bedrag als het saldo van 47.203.173 Lit. (of 981.826 Bef), zodat zij mits gerechtelijke compensatie niets meer verschuldigd is.
3. In conclusie verwerpt hoofdeiseres het verweer en de tegeneis en vordert zij bovendien vergoedende intrest à rato van 8% per jaar vanaf de ingebrekestelling d.d. 10 september 1998 en à rato van 7% per jaar vanaf de datum van dagvaarding.
BEOORDELING
1. Toepasselijk recht
Hoofdeiseres vordert betaling van de prijs n.a.v. internationale verkopen van roerende lichamelijke zaken (nl. koelinstallaties en/of toebehoren); beide partijen zijn het eens dat de bepalingen van het Weens Koopverdrag van 11 april 1980 (CISG) dienen toegepast te worden en de rechtbank treedt deze stellingname bij.
Vermits de litigieuze verkopen dateren van 1998 en de beide gedingvoerende partijen gevestigd zijn in verdragsluitende staten, die sinds een eerder tijdstip door het CISG gebonden zijn (in Italië is het CISG in werking getreden op 1/1/1988 en in België op 1/11/1997), dienen in casu zonder meer de verdragsregelen toegepast te worden, zonder een omweg via de verwijzingsregels (art. 1-n sit. 100-2 “tan hot 080; zig a en art 100-2 van het CISG; zie J. Meeusen, "Belgisch internationaal contractenrecht in Europees perspectief", in: X.., "Overeenkomstenrecht", XXVIste Postuniversitaire cyclus, Willy Delva, 1999-2000, nr. 490 p. 388).
Ten onrechte maken de partijen in die omstandigheden nog gewag van het zgn. IPR-verdrag van Den Haag d.d. 15 juni 1955 nopens de op de internationale koop van onroerende lichamelijke zaken toepasselijke wet; dat verdrag werd overigens door België opgezegd (cf. B.S. 30 juni 1999, blz. 24535) en is alhier buiten werking sinds 1/9/1999,
Terzake de tegeneis evenwel gaat het om een internationale verkoop uit het jaar 1993, als wanneer in België het CISG nog niet in werking was getreden.
In dat verband dient bijgevolg wel - bij gebreke aan duidelijke en onbetwijfelbare rechtskeuze terzake van de partijen - de verwijzingsregel van art. 3 van voormeld IPR-verdrag van 15 juni 1955 toegepast te worden, nl. dat die koop-verkoop uit het jaar 1993 beheerst wordt door de interne wet van het land van de verkoper, ten dezen van hoofdeiseres, die in Italië gevestigd is. Evenwel is sinds 1/1/1988 het CISG van toepassing in Italië zodat ook voor de berechting van de tegeneis in eerste instantie toepassing moet gemaakt worden van die verdragsbepalingen (art. 1-1-b en art. 100-2 van het CISG; J. Meeusen. o.c., nrs. 489-490).
2. Hoofdeis
Hoofdverweerster betwist als zodanig niet het bestaan en het bedrag noch de opeisbaarheid van hetgeen hoofdeiseres vordert op basis van de in de dagvaarding opgesomde facturen, zodat de hoofdeis alvast gegrond is ten belope van de factuurhoofdsommen ad 92.224.000 Lit., weliswaar onder aftrek van hetgeen sinds de dagvaarding werd betaald, weze een saldo in hoofdsom van 47.203.173 Lit.
Omtrent de gevorderde interesten wordt hierna geoordeeld (infra, nr. 4).
3. Tegeneis
Volgens factuur d.d. 15/2/1993 (bundel verweerster, stuk nr 13) heeft hoofdeiseres een zgn. diepvrieseiland", type Fagus 5. met toebehoren verkocht aan hoofdverweerster, die het op haar beurt verkocht aan een derde (de S.V. Ankra to Sint-Amandsberg).
Uit het verslag d.d. 28/5/1996 van een gerechtelijk deskundigenonderzoek door Ir. Dirk Christiaens te Kortrijk, daartoe aangesteld bij beschikkingen in kort geding d.d. 20/ 10/ 1994, 12/ 1 / 1995 en 9/2/ 1995 van de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Kortrijk, blijkt dat 3 van de 4 eilandelementen barstvorming vertoonden van de polyesterkuip onder de koelbatterij; volgens de deskundige vond die scheurvorming haar oorsprong in het ontwerp en de fabricatie en was ze dienvolgens technisch en feitelijk aan hoofdeiseres toe te rekenen (bundel verweerster, stuk nr. 3).
Wanneer precies dit gebrek zich gemanifesteerd heeft, staat niet vast of kan althans op basis van de voorgelegde stukken niet met zekerheid uitgemaakt worden; enkel kan vastgesteld worden dat hoofdverweerster voor het eerst naspeurbaar per brief d.d. 27/10/1994 haar beklag gemaakt heeft nopens een vastgestelde "barst in een diepvriesmeubel over de volledige lengte" (bundel verweerster, stuk nr. 12). In dezelfde brief is er sprake van een eerder schrijven d.d. 20/10/1994 (dat niet wordt voorgelegd) en van een eerdere telefonische contactname.
Anderzijds heeft hoofdeiseres in een fax d.d. 16/11/1994 een "oplossing" aangeboden middels vervanging van 2 koelbanken en heeft zij ook per fax d.d. 16/2/1996 bevestigd dat zij "sinds het begin" verkoos de zaak aldus te regelen (bundel verweerster, stukken nrs. 11 en 14).
Er kan, rekening houdend met de gekende feitelijke elementen der zaak op basis van de voorgelegde stukken, aangenomen worden dat het gebrek zich eerst na verloop van tijd gemanifesteerd heeft ingevolge het gebruik van koelbanken door de S.V. Ankra, aan wie hoofdverweerster ze verkocht had. Waar hoofdeiseres gesteld en bevestigd heeft bereid te zijn geweest om de zaak "sinds het begin" in der minne te regelen, impliceert dit ook dat zij van het gebrek op de hoogte werd gebracht van zodra hoofdverweerster er ingevolge klachten van haar klant kennis van gekregen heeft. Aldus dient aanvaard te worden dat hoofdverweerster voldaan heeft aan het voorschrift van art. 39.1 CISG om binnen een redelijke termijn de aldaar voorziene kennisgeving aan hoofdeiseres te doen.
Eveneens dient gesteld te worden dat hoofdverweerster haar onderzoeksplicht (art. 35-1 CISG) in casu niet miskend heeft. Kwestieuze keuringsplicht is trouwens geen eigenlijke verplichting voor de koper - en houdt als zodanig geen verbintenis in om b.v. "verborgen" gebreken te ontdekken, meer bepaald dusdanige gebreken die niet kunnen ontdekt worden door een redelijke inspectie van de goederen op grond van art. 38 CISG, wat ten dezen precies het geval is vermits de scheurvorming pas ingevolge een voortgezet gebruik van de koelbanken over een zekere periode aan het licht gekomen is (cf. H. Van Houtte e.a, "Het Weens Koopverdrag", nrs. 4.61 en 5.29).
Bijgevolg is hoofdverweerster in casu en op grond van de regelen van het CISG niet vervallen van haar recht om zich op de niet-conformiteit van de in 1993 geleverde koelbanken te beroepen tegenover hoofdeiseres.
Het feit zelf van de niet-conformiteit der kwestieuze koelbanken dient overigens aangenomen te worden op grond van de bevindingen van deskundige Christiaens, die terzake een tegensprekelijk onderzoek gedaan heeft dat aan hoofdeiseres tegenstelbaar is vermits de kwestieuze expertise, aanvankelijk bevolen bij beschikking 20/10/1994 op verzoek van de S. V. Ankra t.a.v. huidige hoofdverweerster, op verzoek van laatstgenoemde aan hoofdeiseres verbindend en tegenstelbaar werd verklaard bij navolgende beschikking d.d. 9/12/1995 (bundel verweerster, stukken nrs. 1-2).
Hoofdeiseres werpt echter de verjaring tegen waar de hoofdverweerster voor het eerst uit dien hoofde een vordering stelt bij wijze van tegeneis in besluiten, neergelegd op 17/2/2000.
De verjaring als zodanig wordt niet geregeld in het CISG maar wordt overgelaten aan het toepasselijke nationale recht (Antwerpen, 20/ 12/ 1999, R.W., 2000-2001, 523; H. Van Houtte e.a., o.c., nrs. 4.66 en 5.57), in casu het Italiaans recht (supra, nr. 1).
Het Verdrag inzake de verjaring bij internationale koop van roerende zaken gesloten te New York op 14 juni 1974 (gewijzigd door het Protocol van 11 april 1980), werd niet geratificeerd door Italië en is aldaar niet in werking.
Art. 1495, derde alinea, van het Italiaans Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de vordering voor verborgen gebreken verjaart door verloop van één jaar vanaf de levering; de verjaring van de tegeneis dient aldus vastgesteld te worden.
4. Terzake de bij hoofdeis gevorderde interesten dient te worden vastgesteld dat art. 6 CISG het beginsel van de partijautonomie huldigt (de partijen kunnen de toepassing ervan uitsluiten, dan wel afwijken van de bepalingen ervan of het gevolg ervan wijzigen) en dat art. 9 CISG daarbij de bindende kracht vooropstelt van de gewoonten waarmee de partijen ingestemd hebben en van de tussen hen gebruikelijke handelwijzen. Daartegenover staat art. 19 CISC dat strikte regels inhoudt terzake van aanbod, aanvaarding en wijziging van voorwaarden, waarbij steeds volledige wilsovereenstemming nodig is vooraleer het contract tot stand komt; daarbij geldt louter stilzwijgen niet als aanvaarding (J. Meeusen, Totstandkoming van de overeenkomst; N. Van Houtte e.a., o.c., nrs. 3.56, 3.58 en 3.60, p. 91-94; volgens H. Van Houtte komt de Belgische opvatting dat de factuurvoorwaarden bindend zijn omdat de koper deze stilzwijgend aanvaard heeft zelfs op de helling te staan in het Weens Koopverdrag: zie T.B.H., 1998, 350; cf. Kh. Hasselt, 2 december 1998, R.W., 1999-2000. 648).
In casu ligt er geen bewijs voor dat hoofdverweerster, bij de totstandkoming van de koop-verkoopvoorwaarden, die het voorwerp uitmaken van de bij dagvaarding opgevorderde facturen, kennis genomen heeft van de algemene voorwaarden van hoofdeiseres en deze alsdan aanvaard heeft; de factuurvoorwaarden van hoofdeiseres kunnen derhalve geen toepassing vinden. Het enkele feit dat partijen reeds v66r 1998 met elkaar in handelsrelatie gestaan hebben, levert in casu geen bewijs op dat de verkoopsvoorwaarden van hoofdeiseres door hoofdverweerster aanvaard werden als deel uitmakend van hun handelsbetrekking - hetzij als gewoonte waarmede zij ingestemd heeft, hetzij als gebruikelijke handelwijze. De algemene voorwaarden van hoofdeiseres zijn trouwens in het Italiaans gesteld, terwijl tussen partijen het Nederlands of het Frans als voertaal werd gebruikt (bundel eiseres, stuk nr. 15 en bundel verweerster, stukken nrs. 11 - 12 - 14 - 15 – 16 - 17). Bovendien kan de rechtbank op basis van de voorgelegde stukken niet eens uitmaken op welke documenten de algemene voorwaarden van hoofdeiseres voorkomen; de voorgelegde kopies van facturen bevatten alleszins die voorwaarden niet en op die facturen valt er evenmin een verwijzing naar algemene voorwaarden te bespeuren (bundel eiseres, stukken nrs. 1 - 4).
Hoofdeiseres kan wél aanspraak maken op rente wegens laattijdige betaling ingevolge art. 75 CISG; waar eet CISG zelf de interestvoet niet bepaalt, wordt deze naar Belgisch IPR. volgens de lex contractus vastgesteld (cf. H. Van Houtte e.a., o.c., nrs. 8.2 en 8.4, p. 276-278). Hoofdeiseres duidt niet aan welke de wettelijke rentevoet is volgens het Italiaans recht, doch beperkt zich ertoe 8% rente vanaf de ingebrekestelling dal. 10/8/19981 te vorderen en 7% (de Belgische wettelijke rente) vanaf de dagvaarding. Bij gebreke aan gegevens terzake kent de rechtbank rente à rato van 7% per jaar toe vanaf de ingebrekestelling d.d. 10/8/1998 (bundel eiseres, stuk nr. 5).
5. Waar hoofdeiseres op stereotiepe wijze de uitsluiting vordert van de mogelijkheid tot kantonnement - wat een principieel recht is voor de schuldenaar -, dient zij te bewijzen dat de vertraging in de regeling haar aan een ernstig nadeel blootstelt en volstaat een dergelijke bewering niet. Nu hoofdeiseres terzake geen bewijzen voorlegt, kan op haar verzoek tot uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement niet worden ingegaan (zie Gent, 1 ste kamer, 17 april 1997, A. R. 1997/564 inzake Mafar/ Fenestra).
Gelet op de artikelen 2 en volgende van de Wet van 15 juni 1935 op bet gebruik der talen in gerechtszaken.
OM DEZE REDENEN
DE RECHTBANK,
wijzende in eerste aanleg en op tegenspraak, alle verdere besluiten afwijzend,
Verklaart de hoofdvordering ontvankelijk en gegrond in volgende mate:
Veroordeelt hoofverweerster, B.V.B.A. N, om aan hoofdeiseres, M S.P.A., te betalen de som van zevenenveertig miljoen tweehonderdendrieduizend honderd drieenzeventig Italiaanse lire (47.203.173 Lit.), te vermeerderen met de rente à rato van 7% per jaar: (...)
Wijst het meergevorderde van de hoofdeis of als ongegrond.
Stelt de verjaring van de tegeneis vast.
Verklaart huidig vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
(…)}}
Source
Original in Dutch:
- Courtesy of Dr. Caroline Cauffman, Institute for International Trade Law, University of Leuven
- Available at the Internet site of the University of Leuven, Institute for International Trade Law http://www.law.kuleuven.ac.b}}