Data
- Date:
- 17-07-1997
- Country:
- Netherlands
- Number:
- Court:
- Arrondissementsrechtbank Arnhem
- Parties:
- Kunsthaus Math. Lempertz OHG v. Wilhelmina van der Geld
Keywords
SCOPE OF CISG - SALE BY AUCTION OF GOODS - NOT GOVERNED BY CISG (ART. 2(B) CISG) - ORDER TO SELL BY AUCTION GOVERNED BY CISG
GOOD FAITH IN INTERNATIONAL TRADE AS A GENERAL PRINCIPLE UNDERLYING CISG (ART. 7(1) CISG)
CONFORMITY OF GOODS - GOODS CONFORMING WITH CONTRACT (ART. 35 CISG)
TIME FOR EVALUATING CONFORMITY OF GOODS - UPON PASSING OF RISK (ART. 36(1) CISG)
PASSING OF RISK - UPON TAKING DELIVERY (ART. 69(1) CISG)
Abstract
A Dutch individual ("the seller") ordered a German auctioneer ("the buyer") to sell by auction a painting attributed to the painter Henry van der Velde. According to the order, the rules applicable to contracts of sale were also applicable to the agreement between the parties as far as "material and juridical defects" of the painting destined to be auctioned were concerned. After being bought by a second German auctioneer, the painting was offered for auction to an internationally well-known auctioneer house. After an expert examination however the auctioneer house claimed that the painting could not be attributed to the said painter. As a consequence the buyer was sued by its own buyer (the second German auctioneer). Therefore the buyer commenced an action against the seller asking avoidance of the contract as well as reimbursement of the payment already made. The seller set up as a defense that the action brought by the second German auctioneer against the buyer had been time-barred.
The Court held the contract was governed by CISG. The Court specified that the exclusion contained in Art. 2(b) CISG did not apply as the case at hand did not concern a sale on an auction but an order to sell by auction.
With respect to the claim of the second German auctioneer against the buyer, the Court found that it had been time-barred. Therefore the seller could not be sued for the non-conformity. According to the Court, this result was confirmed by the application of the principle of good faith in international trade, which is a general principle underlying CISG (Art. 7(1) CISG).
The Court further held that the case would have been decided in favor of the seller even if the claim of the second German auctioneer against the buyer had not been time-barred. Art. 35 CISG prescribes that the delivered goods have to conform with the contract. In order to determine whether conformity is complied with, the time of delivery of the good is decisive, since the seller does not bear the risk of a lack of conformity arising only after delivery (Arts. 36(1) and 69(1) CISG). In the case at hand, at the moment of delivery there was no indication of any kind that the painting was no longer to be attributed to Henry van der Velde. Therefore the seller had made a conforming delivery.
Fulltext
[...]
6. Van der Geld meent in tegenstelling tot Lempertz dat Nederlands recht toepasselijk is. nu zij de kenmerkende prestatie heeft verricht.
Anders den Lempertz (primair) stelt. ken near het oordeel van de Rb. de toepasselijkheid van het Duitse recht niet worden gebaseerd op art. 10 van de Versteigerungsbedingungen. Blijkens art. 7 van de Auftragsbedingungen heeft Van der Geld zich enkel akkoord verklaard met de inhoud van de Versteigerungsbedingungen. Deze akkoordverklaring words kennelijk gewenst, daar art. 3 van de Versteigerungsbedingungen, gezien art. 2 van de Auftragsbedingungen, van invloed kan zijn op de contractuele relatie Lempertz - Van der Geld. Maar deze akkoord-verklaring betekent niet dat de Versteigerungsbedingungen toepasselijk zijn op de overeenkomst tussen Lempertz en Van der Geld. Deze Versteigerungsbedingungen zien, gelet op de tekst en de strekking ervan, immers alleen op de relatie Versteigerer - Ersteigerer. In art. 7 van de Auftragsbedingungen is overigens ook met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht dat de Versteigerungsbedingungen bindend zijn voor de Käufer en dus klaarblijkelijk niet voor de Einlieferer.
Wel betoogt Lempertz (subsidiair) terecht dat Duits recht van toepassing is, omdat zij de kenmerkende prestatie heeft verricht, te weten het veilen van het schilderij, en zij gevestigd is in Duitsland, terwijl geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou kunnen volgen dat de overeenkomst met Van der Geld nauwer is verbonden met een ander land den Duitsland.
7. Ingevolge art. 2 van de Auftragsbedingungen is het kooprecht van overeenkomstige toepassing op de overeenkomst Lempertz - Van der Geld, voor zover betreffende materiële en juridische gebreken van de te veilen zaken. Van het Duitse recht maakt sinds 1 januari 1991 het verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (CISG) deel uit. Dit brengt met zich dat ingevolge art. 1 lid 1 sub b CISG dit verdrag (mede) toepasselijk is op de overeenkomst Lempertz - Van der Geld. In deze relatie is overigens geen sprake van een koop op een openbare veiling, zodat de uitzondering van art. 2 sub b CISG hier geen rol speelt.
8. Van der Geld voert ais meest verstrekkend verweer aan dat de vordering van Haas op Lempertz is verjaard, nu de in att. 3 van de Versteigerungbedingungen genoemde termijn van zes maanden is verstreken. Het schilderij is immers geveild op 29 november 1995, terwijl de onder 1.11 genoemde brief van Haas aan Lempertz dateert van 30 mei 1996. aldus Van der Geld.
Lempertz stelt daarentegen dat de verjaringstermijn niet op 3O mei 1996 was verstreken, daar ingevolge art. 2 van de Auftragsbedingungen deze termijn pas begint te lopen nadat de zaak aan de Ersteigerer ter beschikking is gesteld, hetgeen is gebeurd op 6 december 1995.
9. Op de koopovereenkomst Lempertz - Haas is (intern) Duits recht toepasselijk. nu beide gevestigd zijn in Duitsland. In de catalogus met betrekking tot de veiling van het schilderij door Lempertz op 29 november 1995 te Keulen (Duitsland) zijn alleen de hiervoor genoemde Versteigerungsbedingungen opgenomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat enkel de Versteigerungsbedingungen op de koopovereenkomst Haas - Lempertz van toepassing zijn.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de Auftragsbedingungen, gelet op de tekst en de strekking ervan, enkel zien op de relatie Komissionar -Kommittent/Einlieferer. Dit brengt met zich dat het beroop van Lempertz op an. 2 van de Auftragsbedingungen niet opgaat. Desondanks is de verjaringstermijn, zoals Lempertz (op onjuiste gronden) betoogt, ingevolge art. 477 BGB op 6 december 1995 aangevangen. Dit betekent dat de verjaringstermijn van zes maanden ex art. 3 van de Versteigerungsbedingungen op 6 juni 1996 is voltooid, tenzij sprake is van rechtsgeldige stuiting van de verjaring door Haas. Niet is echter gesteld of gebleken dat Haas de verjaring overeenkomstig art. 209 BGB door middel van het instellen van een rechtsvordering of op andere bij die bepaiing voorziene wijze heeft gestuit. Nu Lempertz klaarblijkelijk evenwel geen beroep op verjaring jegens Haas heeft gedaan, dient dat voor haar eigen rekening en risico te komen. Zij kan Van der Geld dan ook in redelijkheid niet meer aanspreken op het vermeende gebrek van het schilderij. Dit brengt de goede trouw in de internationale handel, zijnde een algemeen beginsel waarop de CISG berust, met zich. Indien Lempertz heeft willen betogen dat in het onder 1.11 genoemde faxbericht van 30 mei 1996 een vordering (Anspruch) van Haas is gelegen. welke vordering zij heeft erkend, zodat de verjaring overeenkomstig art. 208 BGB is gestuit, baat dit betoog hem in zijn rechtsverhouding ten opzichte van Van der Geld niet. Lempertz had, gezien de belangen die voor Van der Geld hierbij op het spel stonden, dit in redelijkheid niet mogen doen zonder instemming van Van der Geld. Hierbij komt dat op 30 mei 1996 (en nadien) niet onomstotelijk vast stond dat het schilderij niet door Van de Velde is geschilderd. Lempertz kan dan ook niet te goeder trouw jegens Van der Geld een beroep doen op haar erkenning van de vordering van Haas.
10. Indien over het verjaringsberoep van Van der Geld anders zou moeten worden geoordeeld. wordt het volgende overwogen.
In art. 35 CISG is de zogenaamde conformiteitsregel vastgelegd. Die houdt in dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Uit art. 36 lid 1 jo. art. 69 lid 1 CISG volgt dat het tijdstip van aflevering van de zaak beslissend is voor het antwoord op de vraag of aan het conformiteitsvereiste is voldaan.
Voor de onderhavige zaak betekent een en ander het volgende. op 8 september 1995 heeft Van der Geld het schiiderij aan Lempertz afgegeven en op 25 september 1995 is de overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Niet gesteld of gebleken is dat Lempertz en/of Van der Geld op 8 of 25 september 1995 wist(en) dat prof. Canning het schilderij reeds toen niet langer toeschreef aan Van de Velde, zoals volgt uit haar onder 1.9 geciteerde faxbericht. Ook is niet aangevoerd dat op die data Uit de kunsthistorische literatuur had kunnen worden opgemaakt dat prof. Canning wasomgegaan dan wel dat andere deskundigen het schilderij niet (meer) toeschreven aan Van de Velde. Dit betekent dat beide partijen er toen van uit gingen en mochten gaan dat Van der Geld Lempertz eeñ schilderij ter veiling aanbood dat werd toegeschreven aan Van de Velde. Dat mogelijk achteraf zou kunnen worden vastgesteld dat het schilderij niet door Van de Velde is geschilderd betekent niet dat Lempertz niet heeft afgeleverd gekregen wat zij op grond van de overeenkomst van Van der Geld mocht verwachten. Immers, op grond van de overeenkomst mocht zij ten tijde van de aflevering van het schilderij enkel verwachten dat dat "Portret van een vrouw" uit 1888. toegeschreven aan Van de Velde, betrof, waaraan Van der Geld heeft voldaan.
11. Dit zou slechts anders kunnen zijn ais Van der Geld de authenticiteit van het schilderij onvoorwaardelijk zou hebben gegarandeerd, zoals door Lempertz gesteld maar door Van der Geld wordt betwist. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat Van der Geld deze garantie zou hebben gegeven, leidt dit toch niet tot aansprakelijkheid van Van der Geld jegens Lempertz voor hee niet beantwoorden van het schilderij aan de overeenkomst. Een onvoorwaardelijke garantie met betrekking tot de authenticiteit van een kunstwerk uit de vorige eeuw kan, nuar in de kunsthandel een felt van algemene bekendheid is, in beginsel niet worden gegeven; in casu wordt dit geillustreerd door het "omgaan" van prof Canning. Dit geldt te meer voor een leek als Van der Geld. Lempertz als professional in de kunsthandel mocht dan ook in redelijkheid niet (zonder meer) op deze garantie van de leek Van der Geld afgaan. Nu zij dat wel heett gedaan, dient dat voor haar eigen rekening en risico te komen. Zij handelt in strijd met de goede trouw in de internationale handel door Van der Geld op basis van enkel deze garantie aan te spreken.
Volgt afwijzing.}}
Source
Published in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht, 1998, nr.107}}