Data
- Date:
- 05-03-1997
- Country:
- Netherlands
- Number:
- HA ZA 95-640
- Court:
- Arrondissementsrechtbank Zwolle
- Parties:
- CME Cooperative Maritime Etaploise S.A.C.V v. Bos Fishproducts Urk BV
Keywords
LACK OF CONFORMITY OF THE GOODS - TIME OF NOTICE (ART. 39 CISG) - BUYER'S DUTY TO DISCOVER DEFECTS BY EXAMINING GOODS AS SOON AS PRACTICABLE UNDER THE CIRCUMSTANCES (ART. 38 CISG) - PROPER AND TIMELY EXAMINATION IN CASE OF PERISHABLE GOODS TO BE TRANSFORMED BY BUYER
CISG (ART. 7(1)) AND UNIDROIT PRINCIPLES (ART. 7.1.) AS AID IN INTERPRETING PROVISIONS ON GOOD FAITH IN DOMESTIC LAW
Abstract
A French seller delivered fish to a Dutch buyer which transformed it into fish filets and sold them inter alia to customers in England and Austria. Following customers' complaints over the quality of the product the buyer refused to pay part of the price and claimed set-off with damages. The seller commenced an action to obtain full payment.
The Court held that the buyer had lost the right to rely on a lack of conformity of the goods because it did not give notice to the seller within a reasonable time after it ought to have discovered the lack of conformity (Art. 39 CISG). In the case at hand the buyer should have discovered the defects by examining all the goods as soon as practicable (Art. 38 CISG) which under the circumstances was at the time of delivery or shortly afterwards.
In reaching this conclusion the Court took into account several factors. Firstly, the seller's standard terms, applicable to the contract, provided for short terms for notice of defects in frozen products, thereby also abiding to a usage in the fish market (Art. 9(2) CISG)). Secondly, a very short term for examination of the goods was necessary in view of the nature of the goods (perishable food products) and of the fact that the goods had to be transformed by the buyer, thus making it impossible for the seller to ascertain whether the goods sold were really defective.
Moreover, the Court observed that the buyer had both the opportunity and the duty to examine all the fish and not only a sample of it well before selling the products on to customers, since it could do so at the latest when it started processing each single fish unit into fish filets, and it could be expected to do so having already discovered and duly notified a lack of conformity in another type of fish delivered by the seller.
Finally, in order to confirm the given interpretation of Arts. 38 and 39 CISG, the Court referred to the duty of good faith and cooperation between the parties which is provided for by French law (the domestic law otherwise applicable to the contract). In this respect the Court observed - in agreement with scholarly writing - that the French notion of good faith is generally understood in a subjective way, and that it does not (yet) go far enough as international conventions (i.e. Art. 7(1) CISG) or as the UNIDROIT Principles for international commercial contracts. In the Court's opinion, the objective notion of the duty of good faith in the said international instruments gives more weight to the conclusion that in the case at hand the buyer should have examined the fish and discovered the defects before selling its products to foreign customers.
Fulltext
[…]
4.3. Zowel naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht als krachtens art. 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO; Trb. 1980, 156) dient Frankrijk te gelden als het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden respectievelijk als het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten (CME) haar hoofdvestiging heeft, althans waar zich de CME-vestiging bevindt die de door Bos bedongen prestatie diende te verrichten. Uitzonderingen op die verdragsregel(s) als voorzien in datzelfde art. 4 EVO doen zich ten deze niet voor. Frans recht is mitsdien van toepassing. Partijen verschillen daarover ook niet van mening. Van het Franse recht maakt deel uit het Weense Koopverdrag van 1980 (hierna: het Verdrag) en wel vanaf 1 januari 1988. Voor Nederland is het in werking getreden op 1 januari 1992.
4.4. Tussen partijen staat vast dat krachtens de toepasselijke algemene voorwaarden van CME korte reclametermijnen gelden voor o.a. bevroren en diepgevroren producten. Dat is begrijpelijk omdat het om bederfelijke waar gaat die in het algemeen aan snelle veranderingen onderhevig zal zijn, met name als gevolg van externe omstandigheden als het weer en ontdooiing tijdens het vervolgtraject van het product respectievelijk de been verwerking daarvan.
Dit gegeven is mede bepalend voor de reikwijdte die in het onderwerpelijke geval aan de woorden "of had behoren te ontdekken" in art. 39 lid 1 van het Verdrag ("de koper verliest het recht om zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeemkomst beantwoorden indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt, onder opgave van de aard van de tekortkoming") behoort te worden toegekend.
Gelet op het belang van CME bij de naleving door haar afnemers van bedoelde korte reclametermijnen, een belang waarmee Bos geacht mocht worden bekend te zijn, temeer nu zij niet heeft gesteld niet op de hoogte te zijn van de inhoud van de "conditions de vente" van CME, gelet ook op de risico-overgang bij levering af magazijn CME en het daarop gevolgde transport van de vis naar Urk, gelet tenslotte op de omstandigheid dat de geleverde vis een bewerking tot visfilets zou ondergaan, waardoor controle achteraf door CME van het oorspronkelijk door haar geleverde product bij later geconstateerde gebreken vrijwel onmogelijk zou zijn, kon door Bos niet worden volstaan met steekproefsgewijze controle - zo dat bij bederfelijke waar in het algemeen al aanvaardbaar is zonder vrijwaring van de leverancier voor de daaraan inherente risico's -maar behoorde zij de lading numeriek te keuren (vgl. art. 38 Verdrag en art. 1642 Code Civil). En dat moet in casu ook tot de mogelijkheden hebben behoord: ieder afzonderlijke vis krijgt in het fileerproces immers een beurt zodat het productieproces zelf Bos de mogelijkheid moet hebben geboden om een deugdelijke kwaliteitscontrole uit te oefenen. De Rb. meent dat dit zozeer voor de hand ligt dat van Bos had mogen worden verwacht dat zij het tegendeel zou stellen indien zij die mogelijkheid niet had.
Daar komt nog iets bij: Bos stelt te hebben geconstateerd dat een gedeelte van de geleverde vis niet was "gestript" en dat zij zich daarover heeft beklaagd bij CME. CME heeft ook erkend - op zijn minst impliciet - dat die klacht niet ongegrond was. Maar dan mag er ook vanuit worden gegaan dat Bos in dat gegeven aanleiding zou vinden om de hele geleverde partij vis alsnog te controleren op de aanwezigheid van ingewanden. Aangenomen moet worden dat zij dat ook heeft gedaan want zij stelt zich direct telefonisch te hebben verstaan met CME over het niet gestript zijn van een gedeelte van de geleverde vis. Dat veronderstelt een daadwerkelijk uitgevoerde controle van de gehele partij (tot een verzoek van Bos om vervangende levering heeft haar constatering overigens niet geleid).
Waarom echter diezelfde partij dan niet tevens gelijktijdig op kwaliteit respectievelijk op geur en uiterlijk kon worden gecontroleerd heeft Bos niet duidelijk gemaakt.
Dat er enig causaal verband bestond tussen het niet gestript zijn van een gedeelte van de vis en de later in Engeland en Oostenrijk geconstateerde kwaliteitsgebreken van het gefileerde eindproduct is weliswaar niet gesteld, maar dat neemt niet weg dat aan het visverwerkingsbedrijf dat de door haar leverancier onvoldoende voorbehandelde vis niet aan deze terugstuurt maar zelf verder behandelt, in casu "stript", belangrijke (extra) onderzoekseisen mogen worden gesteld, mede in verband met het niet denkbeeldige gevaar dat de aanwezigheid van ingewanden de kwaliteit en de houdbaarheid nadelig heeft beïnvloed.
Tenslotte dient er in dit verband op te worden gewezen dat Bos zich al bij fax van 10 mei 1994 over de kwaliteit van een gedeelte van door CME geleverde partijen schol heeft beklaagd (vgl. r.o. 2.4). CME heeft de klacht gerechtvaardigd bevonden. De Rb. acht het niet aannemelijk dat zo'n klacht wordt geuit zonder dat voordien danwel nadien alsnog de gehele geleverde partij aan een indringende controle is of wordt onderworpen. Evenmin acht de Rb. het aannemelijk dat Bos wel de schol maar niet de tongschar kort na aflevering dusdanig heeft kunnen keuren dat de gestelde kwaliteitsgebreken tijdig konden worden ontdekt. Een behoorlijke verklaring daarvoor heeft Bos althans niet gegeven (vgl. art. 44 Verdrag).
4.5. Bij de uitleg van het begrip "behoren te ontdekken" in art. 39 lid 1 van het Verdrag dient mede aansluiting te worden gezocht bij de wijze waarop de goede trouw in Frankrijk invulling pleegt te vinden nu het recht van dat land toepasselijk is (art. 7 lid 2 van het Verdrag).
Naar Frans recht respectievelijk de aldaar in de doctrine en de jurisprudentie heersende opvattingen wordt het begrip "goede trouw" in subjectieve zin opgevat. De nadruk wordt gelegd op de over en weer bestaande verplichting tot loyaliteit en samenwerking ("loyauté" en "cooperation") (zie M. W. Hesselink, "De goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomst in het Franse recht, de Unidroit Principles en de Principles of European Contract Law" in "Europees privaatrecht, opstellen over Internationale Transacties en Intellectuele Eigendom", Koninklijke Vermande, 1995) zich oplossend in een informatieplicht van partijen respectievelijk in een op hen rustende verplichting de uitvoering van de overeenkomst voor elkaar te vergemakkelijken (t.a.p. blz. 57). Dat de hieronder aangehaalde auteur tot de conclusie komt dat de Franse opvattingen over goede trouw nog niet ver genoeg gaan in het licht van de hantering van datzelfde begrip in internationale conventies als de Unidroit Principles (t.a.p. blz. 83. Vgl. in dat verband art. 7 lid 1 Verdrag) rechtvaardigt eens te meer de conclusie dat onder de omstandigheden van het onderhavige geval Bos de partijen tongschar deugdelijk had behoren te controleren en dusdoende de door haar gestelde ondermaatse kwaliteit van (een gedeelte van) de geleverde tongschar had behoren te ontdekken en CME daaromtrent had behoren te verwittigen vóór doorlevering aan haar buitenlandse afnemers, mede gezien de korte reclametermijnen waaraan zij krachtens de algemene voorwaarden van CME gebonden was en waaromtrent CME onbetwist heeft gesteld dat zij gelet op de aard van de koopwaar gebruikelijk zijn (zie ook art. 9 lid 2 van het Verdrag).
4.6. Recapitulerend: de woorden "had behoren te ontdekken" in art. 39 lid 1 Verdrag moeten in casu aldus worden verstaan (vgl. r.o. 4.4) dat Bos de ontdekking van gebreken in de door CME geleverde vis, indien daarvan inderdaad sprake is geweest, bij of kort na aankomst van de vis op haar bedrijf had behoren te doen en wel omdat zowel de toepasselijke conditions de vente respectievelijk de aard van de koopwaar en het oogmerk van verwerking in een nieuw product, als de naar Frans recht onder vigeur van de goede trouw bestaande samenwerkingsverplichting Bos geen andere weg openlieten dan onverwijlde en algehele keuring. Niet is gebleken van omstandigheden die Bos een "redelijke verontschuldiging" in de zin van art. 44 van het Verdrag opleveren. De enige verontschuldiging die Bos in dit verband heeft aangevoerd, is dat zij niet de gehele partij kon controleren. Dat argument is hierboven als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
4.7. Een onbeantwoord gebleven vraag is overigens wat Bos kan hebben belet een van haar medewerkers voor de eindcontrolle naar CME te sturen en aldus de uitvoering van de overeenkomst (levering van aan bederf onderhevige waar) voor CME te vergemakkelijken. Art. 38 Verdrag lijkt zo'n contrôle ter plaatse tot uitgangspunt te kiezen waar het tweede lid bepaalt dat keuring kan worden uitgesteld tot na aankomst van de zaken op hun bestemming in die gevallen waarin de overeenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat.
4.8. De conclusie dient te zijn dat de vordering van CME voor toewijzing in aanmerking komt en dat de reconventionele vordering van Bos moet worden afgewezen.
[...]}}
Source
Published in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht (NIPR), 1997, nr. 230}}