Data
- Date:
- 26-09-1997
- Country:
- Netherlands
- Number:
- 16.253
- Court:
- Hoge Raad
- Parties:
- M.J.H.M. Foppen (h.o.d.n. Productions) v. Tissage Impression Mécanique TIM S.A.
Keywords
JURISDICTION - JURISDICTION FOR PLACE OF DELIVERY - CONTRACT INVOLVING CARRIAGE OF GOODS (ART. 31(A) CISG)
Abstract
A Dutch buyer bought textiles from a French seller. After delivery the buyer alleged that the goods were non conforming. At first instance it was decided that Dutch Courts did not have jurisdiction over the case. The buyer appealed to the Supreme Court (Hoge Raad).
The Court confirmed the decision of the Gerechtshof's Hertogenbosch (09.10.1995, see Abstract and Full Text in UNILEX), applying Art. 5(1) of the EC Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Judgements in Civil and Commercial Matters (Brussels 1968) which states that a person domiciled in a contracting State may be sued in the Court for the place of performance of the obligation in question (in this case, delivery of the goods). When the contract of sale (as in the case at hand) involves carriage of the goods, the obligation to deliver consists in handing the goods to the first carrier (Art. 31(a) CISG). Since the goods had to be delivered to the buyer in Maastricht, but were to be handed over to a first carrier in Lyon, the place of performance of the obligation was France.
Fulltext
[…]
'3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ingevolge art. 1 in verbinding met art. 3 van het op 1 januari 1992 in werking getreden Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, gesloten te Wenen op 11 april I 980 (Trb. 1981, 184 en 1986, 61), hierna te noemen het Weens Koopverdrag, dit verdrag op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing is. Dit oordeel is in cassatie niet bestreden.
Het Hof heeft voorts vastgesteld: "Uit de orderbevestiging d.d. 7 juli 1993 valt af te leiden dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met zich bracht dat verkoopster Tim de stoffen bij de in Maastricht gevestigde koper Foppen diende af te leveren, zodat de koopovereenkomst tevens het vervoer van de stoffen omvatte". Art. 31, aanhef en onder a, van het Weens Koopverdrag, aldus het Hof, bepaalt voor dat geval dat de verplichting tot aflevering door de verkoopster TIM bestond uit het afgeven van de stoffen aan de eerste vervoerder ter verzending aan de koper Foppen. Aangezien, naar het Hof aannam, de afgifte aan de eerste vervoerder heeft plaatsgevonden bij de fabriek van TIM te Lyon, is derhalve Lyon de plaats waar de verbintenis, die aan de eis in de hoofdzaak ten grondslag ligt, is uitgevoerd. Op grond hiervan concludeerde het Hof dat de Rb. te Maastricht niet ingevolge art. 5 lid 1, aanhef en onder 1, van het op grond van de respectieve woonplaatsen van partijen te dezen mede toepasselijke EEG-Executieverdrag bevoegd is, nu in een geval als het onderhavige als plaats van uitvoering geldt de plaats waar de niet-nagekomen contractuele verbintenis had moeten worden uitgevoerd. Aangezien de Rb. te Maastricht ook anderszins niet bevoegd is om van de schadevordering van Foppen kennis te nemen, trof, aldus het Hof, grief I doel.
3.3. Het middel bestrijdt deze oordelen op de grond dat art. 31, aanhef en onder a, van het Weens Koopverdrag betekenis ontbeert, nu de hiervoor in 3.2 geciteerde vaststelling van het Hof inhoudt dat verkoopster TIM de stoffen bij de in Maastricht gevestigde koper Foppen diende af te leveren, terwijl de bedoelde bepaling de situatie regelt waarbij de verkoper niet gehouden is de zaken op enige (andere) bepaalde plaats af te leveren.
Het middel kan niet slagen, aangezien het feitelijke grondslag mist. De bijzin aan het slot van de hiervoor in 3.2 geciteerde passage en de overwegingen die het Hof daarop doet volgen, laten er geen twijfel over bestaan dat het Hof - ondanks het gebruik van de term "afleveren" in het eerste gedeelte van die passage - niet een geval aanwozig heeft geacht waarin - zoals bedoeld in de bijzin waarmee art. 31 van het verdrag aanvangt - de verkoper gehouden is de zaken op enige andere bepaalde plaats af te leveren, doch slechts het onder a van dat artikel voorziene geval, waarin de koopovereenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat.'
Volgt verwerping.
Conclusie A - G
'8. Het middel klaagt dat het Hof in r.o. 4.7.2 en 4.7.3 heeft miskend dat, gelet op de vaststelling in no. 4.7.1 dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met zich bracht dat verkoopster TIM de stoffen bij de in Maastricht gevestigde koper Foppen diende af te leveren, het bepaalde bij art. 31 aanhef en onder a van het Weens Koopverdrag te dezen niet van toepassing is. Het oordeel van het Hof in de eerste volzin van r.o. 4.7.3 is daarom volgens het middel rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, want niet te rijmen met de vaststelling in r.o. 4.7.1.
9. Het middel berust m.i. op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en zal daarom wegens gebrek aan feitelijke grondslag moeten falen. In r.o. 4.7.1 heeft het Hof niet vastgesteld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst rnet zich bracht dat TIM haar verbintenis tot levering van de koopwaar in Maastricht diende uit te voeren, doch dat de koopovereenkomst, nu zij TIM verplichtte tot aflevering van de koopwaar te Maastricht, tevens het vervoer van de koopwaar omvatte.
10. Waar het Hof - onbestreden in cassatie - heeft vastgesteld dat het Weens Koopverdrag op de overeenkomst van partijen van toepassing is en voorts terecht heeft geoordeeld dat de plaats van uitvoering van de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis als bedoeld in art. 5 aanhef en onder 1 EEX bepaald dient te worden aan de hand van het op de overeenkomst toepasselijke recht (HvJ EG 6 oktober 1976, zk 12/76, Tessili/Dunlop, Jur. 1976, 1473, NJ 1977, 169 en HvJ EG 6 oktober 1976, zk 14/76, De Bloos/Bouyer, Jur.1976, 1497, NJ 1977, 170 nt. JCS), heeft het Hof, eveneens terecht, art. 31 van het Weens Koopverdrag beslissend geacht voor de vraag waar TIM haar verbintenis tot levering van de koopwaar moest uitvoeren. Vgl. HvJ EG 29 juni 1994, zk C-288/92, CMC/Stawa, Jur. 1994, I-2913, NJ 1995, 221 (NIPR 1995, 401, red.). Zie voorts Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering, Verdragen, EEX, art. 5, aant. 4.7 (P. Vlas); Peter Schlechtriem (Hrsg.), Kommentar zum Einheitlichen UN-Kaufrecht, 2. Aufl. (1995), art. 31, Rn. 32a (Huber); L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR (1995), nr. 86; Jan Kropholler, Europäisches Zivilprozeßrecht, 5. Aufl. (1996), blz. 104; Peter F. Schlosser, EuGVÜ (1996), blz.49/50; Heinrich Honsell (Hrsg.), Kommentar zum UN-Kaufrecht (1997), art. 31, Rn. 49 (Karollus).
11. Art. 31 aanhef en onder a van het Weens Koopverdrag luidt in de authentieke Engelse tekst:
"If the seller is not bound to deliver the goods at any other particular place, his obligation to deliver consists:
(a) if the contract of sale involves carriage of the goods - in handling over the goods to the first carrier for transmission to the buyer;"
en in the authentieke Franse tekst:
"Si le vendeur n'est pas tenu de livrer les marchandises en un autre lieu particulier, son obligation de livraison consiste:
(a) lorsque le contrat de vente implique un transport des marchandises, à remettre les marchandises au premier transporteur pour transmission à l'acheteur".
Uit deze bepaling vloeit voort dat, wanneer de verkoop het vervoer van de koopwaar met zich brengt, de verkoper zijn verbintenis tot levering daar uitvoert waar hij de koopwaar aan de (eerste) vervoerder afgeeft. Vgl. John 0. Honnold, Uniform Law for International Sales under the 1980 United Nations Convention (1982), blz. 235-237; F.J.A. van der Velden, Het Weense Koopverdrag 1980 en zijn rechtsmiddelen, diss. RUU (1988), blz. 183/184; J.H. Herbots, De transnationale koopovereenkomst (1991), blz. 45; Schlechtriem, a.w., art. 31, Rn. 3 en 14 e.v. (Huber); Honsell, a.w., art.31, Rn. 5 en 7 e.v. (Karollus).
12. Nu het Hof als vaststaand heeft aangenomen dat de afgifte door TIM aan de (eerste) vervoerder heeft plaatsgevonden te Lyon, is onjuist noch onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de plaats van uitvoering van de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis tot levering van de koopwaar niet Maastricht, doch Lyon is en dat derhalve de Rb. aan art. 5 aanhef en onder 1 EEX geen bevoegdheid kan ontlenen.'
[…]}}
Source
Published in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht (NIPR), 1997, nr. 359
Confirming:
- Gerechtshof's Hertogenbosch, 09.10.1995, nr. 334/95/MA (see Abstract and Full Text in UNILEX)}}