Data

Date:
22-01-2007
Country:
Belgium
Number:
A.R. 2006/AR/384
Court:
Hof van Beroep, Antwerpen
Parties:
B.V.B.A. I.T.M. v. S.A. Montanier

Keywords

LAW OF CONTRACTING STATE AS LAW GOVERNING THE CONTRACT – CISG APPLICABLE (ART.1(1)(B) CISG)

JURISDICTION – INCOTERMS NOT RELEVANT FOR PURPOSE OF ESTABLISHING JURISDICTION

JURISDICTION FOR PLACE OF DELIVERY OF GOODS CONFORMING TO CONTRACT (ART. 35 CISG)

Abstract

A French seller and a Belgian buyer entered into a contract for the sale of road sweepers. According to the contract the seller would assume all costs of repair for a period of two years. As per the INCOTERMS incorporated into the contract, delivery took place at the seller's place of business and the buyer paid the agreed sum. Later on, the vehicles began to show technical defects. The buyer informed the seller and in response the seller asked for the malfunctioning parts to be sent to him. Instead, the buyer repaired the vehicles himself and requested the seller to pay for the repairs, but the seller refused. The buyer then filed suit claiming the costs of repair as well as any other damage that had occurred.

The court of first instance dismissed the case for lack of jurisdiction according to Arts. 2 and 5(1) of the 1968 EC Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Judgements in Civil and Commercial Matters (hereinafter: Brussels Convention). In particular, in order to determine the place of delivery, the Court applied Art. 4(1) of the 1980 Rome Convention on the Law Applicable to Contractual Obligations, whereby the sales contract was found to be governed by the seller’s law, i.e. French law, and consequently by CISG, as part of French substantive law. However, since in the case at hand the INCOTERMS had been incorporated into the contract, the place of delivery had to be determined in accordance with them, i.e. since the goods had been delivered as per Incoterms at the seller's place of business, the place of delivery was in France.

While confirming the lack of jurisdiction of the Belgian Courts, the Court of Appeal gave however a different reasoning. First of all, the Court found that the parties had chosen French law as the law governing the contract and, consequently, their contract was to be governed by CISG. Secondly, the Appellate Court excluded that in the case at hand, for the purpose of establishing jurisdiction, the place for delivery should be determined in accordance with INCOTERMS, given that INCOTERMS deal only with specific aspects of the sales contract (such as the transfer of costs and the transfer of risk), whereas the remaining aspects are regulated by the contract provisions or the applicable law.

As a consequence, after affirming that in the case at hand the revelant obligation for the purpose of establishing jurisdiction was the delivery of goods conforming to the contract as foreseen by Art. 35 CISG, the Court of Appeal ascertained that such an obligation should have been performed at the seller's place of business in France. Nor had the buyer demonstrated that the contractual warranty had to be performed in Belgium. Therefore, Belgian Courts lacked international jurisdiction over the case.

Fulltext

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, VIERDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen:

In zake : 2006/AR/384:

B.V.B.A. I.T.M., met vennootschapszetel te 3990 Peer, […], met ondernemingsnummer […];

appellante

tegen het vonnis van de rechtbank van koophandel te Hasselt d.d. 21 maart 2005;

vertegenwoordigd door Meester D. Steyvers loco Meester E. Neuts, advocaat te 3960 Bree, […];

tegen:

S.A. MONTANIER, vennootschap naar Frans recht, met vennootschapszetel te 49400 Saumur, Frankrijk, […];

geïntimeerde

niet verschenen noch vertegenwoordigd;

De door de wet vereiste procedurestukken worden overlegd, onder meer het op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank van koophandel te Hasselt d.d. 21 maart 2005, waartegen hoger beroep werd ingesteld door middel van een verzoekschrift neergelegd op 3 februari 2006. Er wordt geen akte van betekening voorgelegd. Het hoger beroep is naar vorm en termijn regelmatig. Het is ontvankelijk.

I.

Bij exploot d.d. 5 oktober 1998 dagvaardde de BVBA ITM (huidig appellante) de SA Montanier (huidig geïntimeerde) (vordering die in conclusie werd uitgebreid) teneinde betaling te vorderen van de volgende bedragen:
- gefactureerde interventiekost: 6.033,31 €
(factuur nr.1194 d.d. 16 september 1998):
- schadebeding 10%: 603,32 €
- bijkomende interventiekosten: 15.235,69 €
- CE-aanpassingskost: 12.000,00 €
- vervangingskost: 9.000,00 €
Totaal: 42.872,32 €
meer de gerechtelijke intresten op 33.269,00 € en de kosten van het geding.

In conclusie vorderde appellante ITM tevens om geïntimeerde Montanier, in toepassing van artikel 877 Ger.W., te bevelen het volledig technisch dossier van de 3 City VAC 2000, dat geleid heef tot de CE-Keuring, binnen de 8 dagen na betekening van het vonnis bij te brengen onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 € per dag vertraging.

Ondergeschikt, indien en voor zover de betwisting zou bestaan aangaande de door haar voorgehouden gebreken en daaraan gerelateerde schade, over te gaan tot aanstelling van een ingenieur-expert vertrouwd met industriële voertuigen, waarbij deze gelast wordt in de werkhuizen van huidig appellante de desbetreffende drie City VAC 2000 te onderzoeken met als opdracht:
“Na te gaan of er objectieve gebreken aanwezig zijn, deze te omschrijven naar hun aard en omvang en eventuele invloed op de werking van de machines, na te gaan of de machines in a! hun aspecten beantwoorden aan de conventioneel vooropgestelde eisen en mogelijkheden, alsmede de op dergelijke producten eventueel toepasbare normen en voorschriften waarbij eveneens beschrijving gegeven wordt van de door appellante of in diens opdracht door derden uitgevoerde aanpassingen en herstellingen, advies te geven omtrent do al dan niet noodzakelijkheid van die interventies, do herstelkosten en derving te becijferen van die interventies, een begroting te maken met detail van de uit te voeren werken teneinde de drie wagens in overeenstemming te brengen met de normen, voorschriften, vereisten en mogelijkheden zoals deze aanvankelijk mochten verwacht worden van dergelijke machines, rekening houdende met de tussen parten gesloten overeenkomst. De herstelduur en derving voor die aanpassingen te begroten als mede de diverse schade dewelke mogelijk door appellante kan geleden zijn ingevolge de eventueel vast te stellen tekortkomingen. Van dit alles een gemotiveerd verslag op te stellen en dit alles overeenkomstig de regels en voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek.”

II.

De feiten kunnen als volgt samengevat worden:

- Geïntimeerde (Montanier) maakte op 18 oktober 1995 een prijsofferte over aan appellante (ITM) voor het leveren van drie borstelwagens type City VAC 2000 over. In deze prijsofferte gaf geïntimeerde waarborg als volgt:
• op het Kubota onderstel gedurende 12 maanden, onderdelen en werkuren door Kubota Belgie;
• op het hydraulisch en zuigend gedeelte 12 maanden garantie op de stukken met uitzondering van de stukken onderhevig aan slijtage (leidingen, filters, olie enz.)
- Geïntimeerde stelde op 19 maart 1997 een geactualiseerd bestek op waarin betalingsmodaliteiten werden opgenomen.

- Op 20 maart 1997 bestelde appellante per fax de drie toestellen, af te leveren af fabriek Saumur.

- De drie bezemwagens werden geleverd op 20 juni 1997. De wagentjes werden ter beschikking gesteld van appellante in de fabriekshal van geïntimeerde te Saumur. Hiervan werd een proces-verbaal van ontvangst opgemaakt.

- Er is geen betwisting dat de integrale koopprijs ten bedrage 740.915,80 FE door appellante vereffend werd.

- In de loop van 1998 vertoonden de toestellen defecten. In het bijzonder braken de voor- en achterassen van de wagens wegens overgewicht op de chassis en de afwezigheid van technische voorzieningen voor het dempen van de trillingen bij gebruik op de openbare weg.

- Appellante stelde geïntimeerde volledig verantwoordelijk voor deze gebreken en fouten in de constructie en voor de schade die hieruit voortvloeide en houdt voor geïntimeerde vanaf februari 1998 hieromtrent gecontacteerd te hebben.

- Nadat appellante bij fax van 14 februari 1998 geïntimeerde in gebreke stelde met betrekking tot de gebrekkige werking van de toestellen, reageerde geïntimeerde met het verzoek de zogenaamde gebrekkige onderdelen aan haar op te sturen. Appellante weigerde evenwel om de onderdelen over te maken en ging klaarblijkelijk zelf tot herstelling over.

- Appellante maakte een factuur voor de kosten van herstelling aan geïntimeerde over op 16 september 1998. Geïntimeerde protesteerde deze factuur bij aangetekend schrijven van 24 september 1998.

- Appellante verkocht de City VAC2000 toestellen door aan een derde firma, Road Sweeper Renting.

- Appellante richtte ene ultieme ingebrekestelling aan huidig geïntimeerde bij schrijven van 12 augustus 1998.

- Appellante ging over tot dagvaarding van geïntimeerde bij exploot van 5 oktober 1998, waarbij ze zich beriep op artikel 1641- 1644 en 1645 B.W., alsmede op de garantieverplichting gedurende twee jaar die geïntimeerde op zich genomen heeft.

III.

Bij vonnis d.d. 21 maart 2005 verklaarde de eerste rechter de exceptie van internationale rechtsmacht ontvankelijk en gegrond en veroordeelde zij huidig appellante tot de kosten van het geding.

In de motivering komt de eerste rechter tot de volgende besluiten:

1. De exceptie van afwezigheid van internationale rechtsmacht dient in limine litis opgeworpen te worden. De exceptie is toelaatbaar, gezien zij in eerste instantie in besluiten door geïntimeerde werd aangevoerd.

2. Onderzocht dient te worden of de exceptie eveneens gegrond is. Hieromtrent stelt de eerste rechter het volgende:

2.1. Op grond van artikel 2 EEX-Verdrag diende huidig geïntimeerde normaliter voor de Franse rechtscolleges te worden gedagvaard.

2.2. Artikel 5 lid 1 EEX-Verdrag voorziet echter in een alternatieve bevoegdheidsgrond waardoor de rechtbank bijgevolg eerst dient te onderzoeken welke verbintenis aan de eis ten grondslag ligt.

2.3. De verbintenis die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt, is de verplichting tot (conforme) levering inzake een internationale koopcontract. Wanneer een contractuele plicht miskend wordt en er uitvoering bij wijze van equivalent of vergoeding of herstel geëist wordt, moet naar de oorspronkelijke verbintenis gekeken worden die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt. Niet de door het recht opgelegde compensatie moet gelokaliseerd worden als verbintenis, maar wel de verbintenis waarvan de sanctie de keerzijde vormt van de overtreden verbintenis.

2.4. Onderzocht dient te worden waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, werd of moest worden uitgevoerd. De rechtbank van de plaats van uitvoering is immers bevoegd over de vordering.

2.5. De plaats van de uitvoering van de verbintenis wordt geregeld aan de hand van het op de overeenkomst toepasselijk recht. De rechtbank dient derhalve in eerste instantie het toepasselijk recht te onderzoeken. In casu hebben partijen geen rechtskeuze gemaakt op grond van artikel 3 van het Verdrag van Rome van 1980 (EVO) zodat toepassing dient gemaakt te worden van artikel 4 van het EVO.

Artikel 4 lid 1 stelt dat, voor zover geen keuze overeenkomstig artikel 3 van het op de overeenkomst toepasselijk recht is gedaan, de overeenkomst beheerst wordt door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.

Op grond van artikel 4 lid 2 wordt de overeenkomst vermoed het nauwst verbonden te zijn met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats, of, wanneer het een vennootschap, vereniging of rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft.

2.6. In koopovereenkomsten wordt de kenmerkende prestatie verricht door de verkoper, zodat het Frans recht van toepassing is.

De plaats van levering dient op grond van het Frans recht beoordeeld te worden. In Frankrijk is het Weens Koopverdrag op 1 januari 1988 in voege getreden zodat de plaats van uitvoering aan de hand van het Weens Koopverdrag dient gelokaliseerd te worden.

2.7. Partijen hebben het Weens Koopverdrag buiten werking gesteld door de opname van Inco terms. Door de vermelding in de bestelling “livraison: ex usine Saumur” (vrij vertaald: “levering: ex fabriek Saumur”) dienden de goederen aldaar geleverd te worden.

2.8. De Belgische rechtscolleges hebben derhalve geen internationale rechtsmacht.

IV.

* Appellante verzoekt het Hof het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

Het vonnis a quo integraal te vernietigen en opnieuw recht doende.

Zich territoriaal bevoegd te verklaren om kennis te nemen van onderhavig geschil.

Dienvolgens de in eerste aanleg uitgebreide vordering van appellante ontvankelijk en gegrond te verklaren.

Dienvolgens geïntimeerde te veroordelen om aan appellante te betalen de som van 42.872,32 €, meer de gerechtelijke intresten tot op datum van algehele betaling berekend op 33.269 €.

Ondergeschikt, alvorens uitspraak over de grond van de zaak te doen, overeenkomstig artikel 877 Ger.W. geïntimeerde te bevelen om het volledig technisch dossier aangaande de 3 City VAC 2000 toestellen, dewelke geleid heeft tot CE-keuring, bij te brengen en dat alles binnen de 8 dagen na betekening van de tussen te komen beslissing, zulks onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 € per dag vertraging.

GeIntimeerde te veroordelen tot de kosten van beide aanleggen.

Ondergeschikt, indien en voor zover er betwisting zou bestaan aangaande do door appellante voorgehouden gebreken en daaraan gerelateerde schade, over te gaan tot aanstelling van een ingenieur-expert vertrouwd met industriële voertuigen, waarbij deze gelast wordt de tussen partijen gesloten overeenkomst alsook levering en optredende euvels betreffende de 3 City VAC2000 te onderzoeken, met volgende (aangepaste) opdracht:
“Na te gaan aan de hand van alle door parten aan te rekenen informatie en gegevens of er objectieve gebreken aanwezig waren, deze te omschrijven naar hun aard en omvang en eventuele invloed op de werking van de machines, na te gaan of de machines in a! hun aspecten beantwoorden aan de conventioneel vooropgestelde eisen en mogelijkheden alsmede de op dergelijke producten eventueel toepasbare normen en voorschriften waarbij eveneens beschrijving gegeven wordt van de door appellante of in diens opdracht door derden uitgevoerde aanpassingen en herstellingen, advies te geven omtrent de at dan niet noodzakelijkheid van de interventies, de gemaakte herstelkosten en geleden derving te becijferen van die interventies.
Advies te geven of de geleverde 3 City VAC 2000 beantwoorden aan normen, voorschriften, vereisten en mogelijkheden zoals deze aanvankelijk mochten verwacht worden van dergelijke machines, rekening houdend met de tussen partijen gesloten overeenkomst, inzonderheid advies te verlenen omtrent de vraag of de asbelasting aanvaardbaar was zowel naar producteigenschappen als naar beoogde gebruik van de toestellen, waarbij de deskundige rekening moet houden met de technische specificaties van de fabrikanten van de door geïntimeerde gebruikte onderdelen; advies te geven omtrent de gevolgschade door inactiviteit en herstelduur”.

* Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep en verzoekt het Hof het vonnis a quo te bevestigen en te zeggen voor recht dat de Belgische rechtscolleges geen rechtsmacht hebben om kennis te nemen van het voorggend geschil;

In ondergeschikte orde;

De eis van appellante onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren.

Dienvolgens appellante te veroordelen tot de kosten van het geding.

V. BEOORDELING

Ter zitting van 9 januari 2007 is geïntimeerde niet verschenen noch iemand voor haar. Appellante heeft om toepassing van artikel 747 § 2 Ger.W. gevorderd. Dit werd haar verleend.

***

1. Terecht oordeelde de eerste rechter dat de internationale bevoegdheid inzake het voorliggend geschil met een internationaal karakter, dient beoordeeld te worden op grond van het EEXVerdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat nog van kracht was op het tijdstip waarop de vordering ingesteld werd op 5 oktober 1998, gezien de EEXVerordening nr. 44/2001 slechts in werking trad op 1 maart 2002.

Onderzocht dient te worden of de Belgische rechter over internationale rechtsmacht beschikt voor huidig geschil.

Naar het oordeel van het Hof wordt de rechtsmacht bepaald naar het voorwerp van de eis zoals deze uit de inleidende dagvaarding blijkt, los van de grond van de zaak. De geadieerde rechter moet bij de beoordeling van zijn internationale bevoegdheid geen prejudicieel onderzoek naar de grond van de zaak voeren.

2. Vastgesteld dient te worden dat appellante zich in de inleidende dagvaarding op verborgen gebreken (een foutieve constructie) beroept ten aanzien van geïntimeerde waarbij appellante haar eis steunt zowel op artikel 1641-1644 B.W. en artikel 1645 B.W. (de aansprakelijkheid van de verkoper voor verborgen gebreken naar Belgisch recht) als op de contractuele garantieverplichting vervat in de offerte van 18 oktober 1995.

Partijen zijn het, in tegenstelling tot hetgeen in de inleidende dagvaarding wordt vermeld, eens dat het Frans recht van toepassing is. Zij hebben derhalve een rechtskeuze gemaakt voor het Frans recht.

Het Hof dient zich bijgevolg niet verder uit te spreken over de vraag of het toepasselijk recht dient bepaald te worden op grond van artikel 3 van het Verdrag van Den Haag van 15 juni 1955 betreffende de toepasselijke wet op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken (standpunt van geïntimeerde) dan wel op grond van artikel 4 lid I en lid 2 van het Verdrag van Rome van 1980 (EVO) (standpunt van appellante, hierin gevolgd door de eerste rechter).

Sedert 1 januari 1988 geldt in Frankrijk het Weens Koopverdrag, zodat toepassing dient gemaakt te worden van dit verdrag, zoals partijen eveneens uitdrukkelijk stellen. Het Weens Koopverdrag bevat echter slechts regels van suppletief recht.

3. Met de eerste rechter wordt vastgesteld dat geïntimeerde op grond van artikel 2 EEX-Verdrag in beginsel voor de voor de Franse rechtscolleges diende te worden gedagvaard.

Op grond van artikel 5, 1 EEX-Verdrag kan appellante geïntimeerde echter tevens dagvaarden, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis, die aan de vordering ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.

Onderzocht dient te worden welke de terzake relevante verbintenis is, die het voorwerp uitmaakt van de rechtsvordering. Met de term verbintenis wordt immers bedoeld de contractuele verbintenis die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt.

Anders dan de eerste rechter is het Hof van oordeel dat niet de verplichting tot (conforme) levering inzake een internationale koopcontract, de verbintenis is die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt, doch wel de verbintenis om een zaak te overhandigen die aan de overeenkomst beantwoordt in de zin van artikel 35 lid 1 van het Weens Koopverdrag. Geïntimeerde is gehouden tot vrijwaring op grond van artikel 35 lid 2 van het Weens Koopverdrag, dat bepaalt dat de koopwaar geschikt moet zijn voor de doeleinden waarvoor zaken van dezelfde omschrijving gewoonlijk worden gebruikt.

Anders dan het Belgisch recht maakt het Weens Koopverdrag geen onderscheid tussen de verplichting tot conforme levering en de verplichting tot vrijwaring voor verborgen gebreken en legt zij een (algemene) verplichting op aan de verkoper om een zaak te overhandigen die aan de overeenkomst beantwoordt. Aan de verkoper wordt een vrijwaringsverplichting m.b.t. de conformiteit van het verkochte goed opgelegd. (J. Herbots, “Verplichtingen van de verkoper”, in Het Weens Koopverdrag, H. van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), Antwerpen, Intersentia, 1997, p. 118-121 en p.124-125).

4. Nu vaststaat welke de contractuele verbintenis is die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt, dient onderzocht te worden waar deze verbintenis dient uitgevoerd te worden.

De eerste rechter oordeelde dat, gezien in de offerte van 18 oktober 1995 van geïntimeerde melding gemaakt werd van de Incoterm “ex usine Saumur”, dit impliceerde dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldeed door de goederen in zijn bedrijfspand (in Saumur, Frankrijk) ter beschikking van de koper te houden. De leveringsplaats werd volgens de eerste rechter derhalve in Frankrijk gelegd en werd op grond van deze incoterm als bevoegdheidsbepalend aanzien.

Dit standpunt kan niet gevolgd worden. De terzake (in hun versie van 1990) toepasselijke Incoterms regelen immers slechts een beperkt aantal aspecten van het koopcontract. De overige aspecten worden bepaald door de andere contractuele bepalingen en door de toepasselijke contractwet, in casu het Weens Koopverdrag.

Incoterms beperken zich tot een regeling van de kostenoverdracht, de risico-overdracht (levering) en de documentaire formaliteiten. Zij houden geen gevolgen in voor de gevolgen van een niet-conforme levering noch voor de vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken (K. Vercauteren, “De herziening 1990 van de Incoterms”, EJ.L., 1992, 22, nr. 11 en 35-36, nrs. 39-42). In dezelfde zin hebben incoterms geen gevolgen voor en doen zij geen afbreuk aan de verplichting van een verkoper om een zaak in overeenstemming met artikel 35 van het Weens Koopverdrag ter beschikking te stellen.

Aan de Incoterm “ex usine Saumur” kan derhalve niet de draagwijdte gegeven worden dat zij, - op zich -, bevoegdheidsbepalend is voor de plaats waar de verbintenis dient uitgevoerd te worden

5. Er dient daarentegen onderzocht te worden waar de verbintenis om een zaak te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt in de zin van artikel 35 van het Weens Koopverdrag, dient uitgevoerd te worden.

Of een zaak aan de overeenkomst beantwoordt, moet op grond van artikel 36 lid 1 beoordeeld worden naar de toestand waarin de zaak verkeert op het tijdstip dat het risico overgaat op de koper, zelfs indien het niet-beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst slechts na dat ogenblik blijkt.

De Incoterm “Ex usine Saumur” heeft voor gevolg dat alle risico’s van verlies van of schade aan de goederen vanaf de ter beschikking stelling van de goederen in de fabriek overgaan op de koper.

Aangenomen dient te worden dat de keuring van de koopwaar in de zin van artikel 38 lid 1 Weens Koopverdrag ook op dat tijdstip dient te gebeuren.

Op grond van het Weens Koopverdrag, dient de verbintenis in hoofde van de verkoper om in te staan voor de vereiste dat een zaak beantwoordt aan de overeenkomst (en dus beantwoordt aan de vereiste van conformiteit), uitgevoerd te worden op de woonplaats/zetel van de verkoper. De zetel van geïntimeerde is in Frankrijk gevestigd zodat de verbintenis op grond van artikel 35 e.v. van het Weens Koopverdrag in Frankrijk dient uitgevoerd te worden.

6. Appellante beroept zich ten slotte op de contractuele garantie vervat in de offerte d.d. 18 oktober 1995 waarin volgens haar uitdrukkelijk bepaald wordt dat Kubota Belgique de waarborg zal verlenen. Gezien deze onderneming in België gevestigd is, is volgens appellante de litigieuze verbintenis het nauwst verbonden met België, en dient de waarborgverbintenis en de vervangende verbintenis in Belgie uitgevoerd te worden.

De bepalingen in het Weens Koopverdrag over de vrijwaringsplicht van de verkoper (artikel 35 e.v. ) zijn slechts van aanvullend recht. Het Weens Koopverdrag laat het recht van partijen om vrijwaringsbedingen overeen te komen ongemoeld. De geldigheid van garantiebedingen dient op grond van de lex contractus, Ifl casu het Frans recht beoordeeld te worden. De geldigheid van het garantiebeding naar Frans recht staat evenwel niet ter discussie.

Opgemerkt dient te worden dat de garantie vermeld in de offerte van 18 oktober 1995 opgedeeld is in twee deelgaranties: de eerste garantie betreft onderdelen en werkuren/handwerk door Kubota Belgie, het tweede deel betreft het hydraulisch en zuigend gedeelte van de borstelwagens. Voor dit tweede garantieonderdeel wordt niet vermeld dat zij door Kubota Belgie zal verleend worden. Slechts een deel van de garantieverbintenis diende volgens de offerte van 18 oktober 1995 door een Belgische onderneming uitgevoerd te worden.

De technische defecten waar appellante naar verwijst in de inleidende dagvaarding betreffen constructiefouten. Deze worden niet gedekt door de garantie betreffende onderdelen en handwerk/werkuren die volgens de offerte door Kubota België werd gewaarborgd.

Verder dient vastgesteld te worden dat de bestelling van appellante van 20 maart 1997 de garantiebepaling slechts deels herneemt. Appellante vermeldt enkel dat de garantie gedurende één jaar op onderdelen en verplaatsingen zal gelden. Dat deze garantieverbintenis door Kubota België diende geleverd te worden, wordt in de bestelling uitgaande van appellante, niet herhaald noch bevestigd.

Appellante toont derhalve evenmin aan dat de contractueel verleende garantieverbintenis in België diende uitgevoerd te worden.

Derhalve diende noch de wettelijke vrijwaringsplicht (op grond van artikel 35 van het Weens Koopverdrag) noch de contractuele garantieverbintenis in België uitgevoerd te worden.

Besuit: de Belgische rechter heeft derhalve geen internationale rechtsmacht. Het hoger beroep is ongegrond. Het vonnis a quo wordt bevestigd, zij het deels op grond van andere motieven.

OM DIE REDENEN
HET HOF

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935.

Recht doende op tegenspraak in toepassing van artikel 747 § 2

Ger.W. opzichtens geïntimeerde.

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond.

Bevestigt het vonnis a quo zij het deels op grond van andere motieven.

Verwijst appellante in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde niet begroot bij gebrek aan opgave.

Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van
TWEEENTWINTIG JANUARI TWEEDUIZENDZEVEN, waar aanwezig waren:
de Heer P. RENAERS Voorzitter
de Heer P. DE BAETS Raadsheer
Mevrouw B. PONET Raadsheer
Mevrouw M. VAN AMMELEN Griffier}}

Source

Original in Dutch:
- available at http://www.law.kuleuven.ac.be/

English translation:
- available at the University of Pace website, http://www.cisg.law.pace.edu}}