Data
- Date:
- 02-12-2002
- Country:
- Belgium
- Number:
- 1997/AR/384
- Court:
- Hof van Beroep, Gent
- Parties:
Keywords
CONFORMITY OF THE GOODS - EXAMINATION OF THE GOODS WITHIN AS SHORT A PERIOD AS PRACTICABLE (ART. 38 (1) CISG) - BUYER'S OBLIGATION TO GIVE SELLER NOTICE OF LACK OF CONFORMITY WITHIN A REASONABLE TIME (ART. 39 CISG)
BUYER'S OBLIGATIONS - TAKE DELIVERY AND PAY THE PRICE OF THE GOODS (ART. 53 CISG) - SELLER'S RIGHT TO REQUIRE PERFORMANCE OF SELLER'S OBLIGATIONS (ART. 62 CISG)
RIGHT TO CLAIM DAMAGES - LOST PROFITS (ART. 74 CISG)
Abstract
A German seller and a Belgian buyer entered into a contract for the sale of clothing (skirts). The buyer took delivery of the skirts and confirmed that he would pay the agreed price. Approximately 8 weeks after delivery the buyer notified the seller that the length of the delivered skirts was non-conforming and sent them back to the seller refusing to pay the agreed upon price. The seller filed a motion against the buyer claiming the payment of the price. The buyer counterclaimed for damages. The First Instance Court decided that the seller was entitled to the payment of the purchased price plus interests. The Buyer appealed.
As to the applicable law, the Court of Appeal held that CISG had to be applied to the dispute, since the rules of private international law led to the application of the law of Germany, a Contracting State (Art.1(1)(b)CISG).
As to the merits, the Court of Appeal held that the buyer had lost its right to rely on lack of conformity of the goods since it had not given notice of their non-conformity within a reasonable time in compliance with Art. 39 CISG. In particular, the Court found that a period of more than eight weeks after delivery was not reasonable taking into account the fact that the defects in the length of the skirts were recognizable after a primary examination at the time of delivery (Art. 38(1) CISG). The Court concluded that the buyer had breached its obligation to take delivery and pay the price (Art. 53 CISG) and stated that the seller was entitled to payment in full of the contract price in accordance with Art. 62 CISG. Furthermore, it held that the seller was entitled to damages for breach of contract by the buyer consisting of a sum equal to the loss, suffered by the seller as a consequence of the breach (Art.74 CISG).
Fulltext
in de zaak van:
B.V.B.A. ***, met maatschappelijke zetel te 9550 Herzele... en ingeschreven in het handelsregister te Oudenaarde...
appellante, hebbende als raadsman mr. Dirk Van Herzele, advocaat te 9620 Zottegem...,
tegen:
GmbH **, met maatschappelijke zetel te D-63814 Mainaschaff (Duitsland)...,
geïntimeerde, hebbende als raadsman mr. Theo Deben, advocaat te 1030 Brussel...
velt het Hof het volgend arrest:
Partijen werden gehoord in hun middelen en conclusies in openbare terechtzitting. De stukken werden ingezien.
1. Met dagvaarding betekend op 10/05/1996 vordert de Gmbh ** de betaling van vier facturen uit de periode 21/07 - 16/08/1995, voor een totaal van 21.586,60 DM, vermeerderd met 930,12 DM aanmaningskosten en 1.582,95 DM rente, en verminderd met een deelbetaling van 7.378,05 DM ten laste van de B.V.B.A. **. Deze laatste vordert op haar beurt eerst tien dan 100.000 BEF schadevergoeding wegens niet-conforme levering.
Het vonnis dd. 26/11/1996 op tegenspraak gewezen door de rechtbank van koophandel te Oudenaarde erkende dat de aanbetaling van de B.V.B.A. **. 7.409 DM bedroeg; zij werd dan ook veroordeeld tot betaling van het saldo der hoofdsom (21.586,60-7.409=) 14.177,60 DM, vermeerderd met de rente aan de wettelijke rentevoet, en al het overige werd als ongegrond afgewezen.
Met verzoekschrift neergelegd ter griffie van dit Hof op 10/02/1997, stelt de B.V.B.A. **. tijdig en regelmatig naar de vorm hoger beroep in. Zij vordert de afwijzing van de oorspronkelijke eis en de toekenning van haar tegeneis. Haar motieven zijn grotelijks dezelfde als voor de eerste rechter. Met conclusie neergelegd op 10/09/1998 vordert zij de persoonlijke verschijning en uiteindelijk (cfr. laatste conclusie, neergelegd op 13/11/2001) vordert zij de aanstelling van een gerechtsdeskundige om haar klachten te onderzoeken.
Op haar beurt vordert de Gmbh ** dan incidenteel de betaling van de oorspronkelijk gevorderde aanmaningskosten en rente.
2. Het Verdrag van 15/06/1955 nopens de op de internationale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet, ondertekend te 's-Gravenhage op 15 juni 1955, dat door België pas werd opgezegd met ingang van 01/09/1999, bepaalt dat bij een koop ter beurze deze koop beheerst wordt door de interne wet van het land waar de beurs zich bevindt (cfr. art. 3 in fine). De B.V.B.A. **. zet zelf uiteen hoe zij haar bestelling heeft geplaatst op een beurs te Düsseldorf, zodat de Duitse wet hierop dan ook van toepassing is; partijen hebben geen andere wet toepasselijk verklaard.
In Duitsland trad het Verdrag der Verenigde Naties dd. 11/04/1980 inzake Internationale Koopovereenkomsten betreffende Roerende Zaken in werking op 01/01/1991 als het toepasselijke Duitse recht op koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende Staten gevestigd zijn, wanneer volgens de regels van internationaal privaatrecht het recht van een Verdragsluitende Staat van toepassing is (zoals dit hiervóór werd aangetoond).
3. Zoals vóór de eerste rechter klaagt de B.V.B.A. ** dat de levering niet in overeenstemming was met de bestelling (cfr. inleidend verzoekschrift: "... bij nazicht van de levering bleek... dat de lengte van de rokken niet in overeenstemming was met de bestelling en de matentabel...") en dat de Gmbh ** weigerde een creditnota af te leveren, hoewel zij de goederen in retour ontving.
Het staat vast dat de B.V.B.A. ** verzocht om levering tegen eind augustus 1995; met haar fax dd. 14/09/1995 bevestigt zij: "... en hebben levering van de goederen gevraagd einde augustus met vervaldag 60 dagen zodat de betaling zal geschieden einde oktober 95" (stuk nr. 5 geïntimeerde).
Voor het eerst maakt de B.V.B.A. **. dan gewag van te korte rokken met een fax verstuurd op 10/11/1995 (stuk nr. 7 appellante); alvast ten onrechte interpreteert zij de datum "1995-11-10" die op het verzendbericht is aangebracht, als elf oktober: duidelijk is dit tien november, hetgeen trouwens overeenstemt met de handgeschreven vermelding op het stuk nr. 6 van de Gmbh ** die op 09/11/1995 noteerde dat 'mevrouw' nog een fax in het Duits zal opsturen.
Nu is een verschil in lengte eenvoudig vast te stellen naar aanleiding van een summier onderzoek bij de ontvangst der goederen. De B.V.B.A. ** zelf bevestigt dat de levering doorging "vanaf de tweede helft van augustus" (cfr. conclusie neergelegd op 10/09/1998 - p. 3). Op 14/09/1995 was zij dan ook alleszins in de mogelijkheid om deze opmerkingen over te maken; maar in plaats van te reclameren, zoals kan worden verwacht van een handelaar die niet ontvangt wat hij besteld heeft, bevestigde de B.V.B.A. ** op deze datum integendeel te zullen betalen - zonder enig voorbehoud noch protest. Nochtans moet de koper de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke, termijn keuren of doen keuren (art. 38,1 CISG). Het is evenwel pas acht weken later, en bijna drie maand na de eerste levering, dat zij voor het eerst laat opmerken dat de lengte van de rokken niet overeenstemt met wat zij bestelde. Dergelijk protest is onredelijk laat, waardoor de koper het recht verliest om zich erop te beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt (cfr. art. 39,1 CISG). Het oorspronkelijke verweer van de B.V.B.A***., en meteen ook haar hoger beroep met de thans gevorderde onderzoeksmaatregelen, mist dan ook elke grond.
Dat de B.V.B.A. ** nadien de goederen heeft teruggestuurd, wijzigt in niets wat voorafgaat. Trouwens heeft de Gmbh ** uitdrukkelijk de aanspraken van deze eerste van de hand gewezen en gevraagd om nadere instructies met betrekking tot de goederen (stuk nr. 12 geïntimeerde) - waarop blijkbaar geen reactie is gekomen.
4. Naar luid van artikel 53 CISG is de koper verplicht de koopprijs te betalen en de zaken in ontvangst te nemen. Komt hij daaraan tekort dan kan de verkoper dit van hem eisen (art. 62) en heeft hij recht op schadevergoeding en rente.
De hoofdsom op zich ad 21.586,60 DM wordt niet betwist. Weliswaar houdt de B.V.B.A. ** staande dat zij hierop 7.409 DM betaalde, terwijl de Gmbh ** slechts erkend 7.378,05 DM ontvangen te hebben. Het verschil van 30.95 DM wordt eenvoudig verklaard aan de hand van de kosten die dergelijke internationale betaling met zich meebrengt; de B.V.B.A. ** toont niet aan dat zij deze kosten voor haar rekening heeft genomen, zodat haar betaling slechts ten bedrage van 7.378,05 DM kan worden aanvaard.
De schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden (art. 74 CISG).
Nu toont de Gmbh ** aan dat het bedrag van 930,12 DM werd ingevorderd door haar Duitse raadsman ten laste van de B.V.B.A. **, op grond van de wettelijke bepalingen aldaar aangehaald (het zogenaamd «Bundesrechtsanwaltsgebührenordnung» cfr. brief dd. 29/11/1995, stuk nr. 9 geïntimeerde); op dezelfde gronden werd toepassing gemaakt van de rentevoet ad 11% en berekende de Gmbh **. precies de verschuldigde rente tot op 01/05/1996 (cfr. conclusie neergelegd op 11/08/1997 - sub B.1). De B.V.B.A. ** weerlegt een en ander niet; zij voert zelfs geen enkel concreet verweer hieromtrent, terwijl deze bedragen aanwijsbaar het gevolg zijn van de wanbetaling door de B.V.B.A. ***
Om deze redenen,
Het Hof,
rechtdoende op tegenspraak;
met toepassing van art. 24 van de wet van 15/06/1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;
verklaart het hoofdberoep toelaatbaar doch ongegrond;
verklaart het incidenteel beroep toelaatbaar en gegrond;
bevestigt het bestreden vonnis mits deze wijziging dat de hoofdsom wordt gebracht op (21.586,60+930,12-7.378,05 DM =) 7.740,28 EUR, vermeerderd met de rente, tot op 01/05/1996 begroot op (1.582,95 DM =) 809,35 EUR en vanaf dan aan de rentevoet van 11% tot aan de datum der integrale betaling;
verwijst de B.V.B.A. *** in de kosten van deze instantie, aan de zijde van de Gmbh **op heden begroot op: 446,21 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep;
(...)}}
Source
Published in Dutch:
- Available at CISG-Belgium database of Katholieke Universiteit Leuven <http://www.law.kuleuven.ac.be}}