Data

Date:
26-10-1994
Country:
Netherlands
Number:
26/94/Ro
Court:
Gerechtshof's Hertogenbosch
Parties:
Jungmann Nutzfahrzeuge Handelsgesellschaft mbH v. Terhaag Bedrijfsauto's BV

Keywords

JURISDICTION - 1968 BRUSSELS CONVENTION - JURISDICTION OF COURT FOR PLACE OF PAYMENT OF PRICE

PRICE - PLACE OF PAYMENT - PLACE AGREED UPON IN THE CONTRACT (ART. 57 CISG) - PLACE OF HANDING OVER OF GOODS (ART. 57(1)(B) CISG)

Abstract

A Dutch company sold two trucks to a German buyer. After delivery the seller commenced action for payment of part of the price. The buyer asserted that the Dutch Court had no jurisdiction to hear the case.

The Court applied Art. 5(1) of the EC Convention on Jurisdiction and the Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Matters (Brussels 1968), under which a person domiciled in a Contracting State (i.e. the buyer) may be sued in the court for the place of performance of the obligation in question (payment of price). The Court applied CISG to determine the place of payment of the price, since the parties had their places of business in Contracting States (the Netherlands and Germany) (Art. 1(1)(a) CISG).

According to Arts. 53 and 57 CISG the price must be paid at the place agreed upon in the contract. In the case at hand the contract indicated that payment was due at the place where the handing over of the goods would take place. The Court noted that the contractual provision was identical to the rule set forth in Art. 57(1)(b) CISG. Since the payment was due in Germany, the court concluded that it had no jurisdiction.

Fulltext

[...]

OVERWEGINGEN

4.2. In dit bevoegdheidsincident gaat het allereerst om de vraag, waar de verbintenis, die aan de vordering van Terhaag ten grondslag ligt, moest worden uitgevoerd (art 5 onder 1 EEX).

4.3. De verbintenis, die aan de vordering van Terhaag ten grondslag ligt, is een verbintenis tot betaling van een tweetal door Terhaag geleverde vrachtauto's. Terhaag heeft die vrachtauto's in november 1992 aan Jungmann verkocht en geleverd. Zij heeft daartoe de export naar Duitsland verzorgd terwijl Jungmann haar verplichdng tot betaling slechts ten dele is nagekomen.

4.4. Het gaat derhalve om de vraag, waar Jungmann de door Terhaag geleverde prestaties had moeten betalen. Daarbij is, anders dan Terhaag [...] betoogt, de oorspronkelijke verbintenis, d.w.z. de niet nagekomen contractuele verbintenis, beslissend (HvJEG 6 oktober 1976, 14/76, NJ 1977, 170, De Bloos/Bouyer).

4.5. De vraag, waar Jungmann de door Terhaag geleverde prestaties had moeten betalen, vindt antwoord in de rechtsverhouding tussen partijen, d.w.z. in de tussen partijen gesloten overeenkomsten. De op de beide vrachtauto's betrekking hebbende overeenkomsten zijn voor wat de onderhavige kwestie betreft kennelijk gelijkluidend. De overeenkomsten worden beheerst door het sedert 1 januari 1991 voor Duitsland en sedert 1 januari 1992 voor Nederland geldende CISG (Verdrag Wenen 11 april 1980). Ingevolge de artt. 53 en 57 lid 1 aanhef van dit verdrag had JungmaM moeten betalen op de bij de overeenkomsten bepaalde plaats.

4.6. Bij de overeenkomsten wordt bepaald - overigens in overeenstemming met art. 57 lid 1 onder b van het verdrag-, dat Jungmann moest betalen bij afname, d.w.z. in Duitsland. Op het aan Jungmann te Gütersloh Duitsland gerichte 'koopcontract' (produktie 1 bij conclusie van antwoord, houdende exceptie van onbevoegdheid) en op de in het geding gebrachte factuur (produktie 3 bij conclusie van antwoord in het incident) staat geschreven 'Aan u geleverde auto ... FREI HAUS ... BEZAHLUNG MIT BANK BESTATIGDE CHEQUE BEI ABNAHME'.

4.7. Aan deze duidelijke bewoordingen doet een verwijzing naar algemene voorwaarden niet af en tegenover deze duidelijke bewoordingen is het bij memorie van antwoord gedaan bewijsaanbod te vaag. Dat aanbod wordt daarom gepasseerd.

4.8. De conclusie van het vorenstaande is, dat de aan Terhaag's vordering ten grondslag liggende verbintenis moest worden uitgevoerd in Duitsland. De grief is derhalve gegrond; art. 5 onder 1 EEX biedt geen basis voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter.

4.9. Ook uit anderen hoofde is de Nederlandse rechter niet bevoegd om - in afwijking van het in art. 2 EEX neergelegde uitgangspunt- kennis te nemen van de vordering van Terhaag. Van een forumkeuze die voldoet aan de in art. 17 EEX gestelde eisen, is geen sprake. Dat oordeel van de Rb. is juist en het is ook goed gemotiveerd. Een verwijzing naar bij de Kamer van Koophandel te Venlo gedeponeerde algemene voorwaarden, die een forumkeuzeclausule voor de Rb. te Roermond bevatten, is onvoldoende; dat de algemene voorwaarden daadwerkelijk aan Jungmann zijn meegedeeld (HvJEG 14 december 1976, 24/76, NJ 1977, 446, Colzani/Rüwa), blijkt niet. Een dergelijke verwijzing kan ook niet worden aangemerkt als een in de internationale handel gebruikelijke vorm (art. 17 lid 1 EEX) van aanwijzen van een bevoegde rechter.'

Volgt vernietiging, waarbij het Hof verstaat dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vordering van Terhaag kennis te nemen.}}

Source

Published in Dutch:
- Nederlands Internationaal Privaatrecht (NIPR), 1995, nr. 261

Source:
- Martijn Hesselink, Molengraaff Institute for Private Law, University of Utrecht, The Netherlands}}